In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de kinderopvangtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst die haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011 op nihil had gesteld. Na een lange procedure, waarin eiseres meerdere keren in beroep ging, heeft de rechtbank vastgesteld dat de Belastingdienst in de bezwaarfase te lang had gedaan over de beslissingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,- voor eiseres. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk, omdat de Belastingdienst in bestreden besluit 3 alsnog aan de bezwaren van eiseres tegemoet was gekomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden.
De zaak begon met besluiten van de Belastingdienst van 16 februari 2012 en 16 mei 2013, waarin de kinderopvangtoeslag werd gewijzigd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de Belastingdienst niet tijdig had beslist op het bezwaar. Uiteindelijk heeft de Belastingdienst in februari 2020 de besluiten herzien en de kinderopvangtoeslag alsnog vastgesteld. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de besluiten 3 en 4, omdat de Belastingdienst aan de bezwaren van eiseres had voldaan. De rechtbank heeft de schadevergoeding toegewezen op basis van overschrijding van de redelijke termijn, zoals vastgelegd in het EVRM.