ECLI:NL:RBROT:2020:3236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
C/10/592751 / JE RK 20-651
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de COVID-19-crisis

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma vaderszijde. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een telefonische zitting vanwege de COVID-19-maatregelen, waarbij de moeder, vader, oma en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) zijn gehoord. Tijdens de zitting ontstonden er conflicten tussen de moeder en de oma, wat leidde tot een afgebroken gesprek.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] door de ouders wordt uitgeoefend, maar dat [voornaam minderjarige] momenteel bij de oma verblijft. De eerdere ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing waren verlopen, en de kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat dit te laat was ingediend. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder ernstig zijn, vooral gezien haar borderline persoonlijkheidsproblematiek en eerdere incidenten van huiselijk geweld.

De kinderrechter heeft besloten om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma te verlenen, in afwachting van een perspectiefonderzoek dat nog niet is gestart vanwege de COVID-19-crisis. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is om bij de oma te blijven, waar hij zich positief ontwikkelt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/592751 / JE RK 20-651
datum uitspraak: 8 april 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Rijnmond,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2018 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats 1] ,
[naam vader] ,hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats 1] ,
[naam oma], de oma vaderszijde, hierna te noemen de oma, wonende te [woonplaats 2]

Het procesverloop

Het procesverloop Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 9 maart 20
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 31 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 1 maart 2020.
De mondelinge behandeling van deze zaken ter zitting met gesloten deuren stond gepland op 8 april 2020. Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van
het COVID-19 virus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is
gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De kinderrechter heeft op 8 april 2020 de volgende personen telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.R. de Kok;
- de vader;
- de oma;
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] , die vanwege het beperkte aantal mogelijke deelnemers aan een telefonisch groepsgesprek vooraf apart is gehoord;
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige
uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te
kunnen komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
De kinderrechter heeft het telefonisch gesprek, nadat partijen in eerste termijn hun mening hadden gegeven, moeten afbreken, omdat de moeder en de oma twee keer in verbaal conflict raakten, waarbij zij naar elkaar schreeuwden en elkaar uitscholden. Het is de kinderrechter in eerste instantie gelukt om het conflict te sussen, maar na enige tijd laaide de ruzie weer op. De moeder en de oma en ook de vader weigerden gehoor te geven aan de herhaalde verzoeken van de kinderrechter om stil te zijn. Zij bleven elkaar uitschelden en beledigen. De kinderrechter zag zich daarom genoodzaakt om het gesprek af te breken. De advocaat van de moeder en de GI zijn vervolgens teruggebeld met de mededeling dat er een schriftelijke uitspraak volgt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft bij de oma.
Bij beschikking van 4 maart 2019 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 4 maart 2020.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 maart 2019 ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij oma vaderszijde, verleend
tot 4 maart 2020. Deze maatregelen zijn inmiddels verlopen.

Het (herstel)verzoek van de Raad.

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij oma vaderszijde, verzocht voor de duur van twaalf maanden.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad in haar verzoekschrift verwezen naar het de inhoud van het verzoekschrift van de GI van 6 maart 2020. De Raad heeft ter zitting zijn verzoek gehandhaafd.

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden. De GI heeft tevens verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij oma vaderszijde, te verlengen voor de duur van twaalf maanden.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
Er zijn in het afgelopen jaar verschillende zorgmeldingen gedaan over de moeder die maken dat de GI de voornoemde maatregelen nog langer noodzakelijk acht. In augstus 2019 zijn er meldingen gedaan van huiselijk geweld tussen de vader en de moeder. Ook tijdens een begeleid bezoek in november 2019 is de situatie flink uit de hand gelopen, waarbij de moeder agressief is geweest naar de jeugdbeschermer en een beveiliger. Daarnaast heeft de moeder op 20 maart 2020 de politie ingeschakeld, omdat ze zou worden mishandeld door haar huidige partner. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing acht de GI ook noodzakelijk omdat er nog veel onduidelijkheid bestaat over het perspectief van [voornaam minderjarige] en nog niet alle hulpverlening is opgestart. De wachtlijst voor het perspectiefonderzoek dat is aangevraagd bedraagt vier maanden en stagneert nu wegens de COVID-19-crisis. De GI hoop dat het onderzoek direct na de crisis van start kan gaan.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens de moeder is ter zitting verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen, omdat het verzoek is ingediend na afloop van de termijn van de voorliggende ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Ten aanzien van het verzoek van de Raad is eveneens verzocht dit af te wijzen. De moeder is op dit moment namelijk weer in staat om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Zij heeft een eigen woning, een baan en zij is bezig met begeleiding en behandeling voor haar borderline-klachten. Op het moment dat [voornaam minderjarige] onder toezicht werd gesteld en uit huis werd geplaatst, zat de moeder in detentie. Dat is inmiddels een jaar geleden. Sindsdien heeft de moeder geen strafbare feiten meer gepleegd. Het is voor het hechtingsproces van [voornaam minderjarige] van belang dat er veel contact tussen hem en de moeder plaatsvindt. In oktober 2019 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd om het KSCD-onderzoek af te wachten. Dat onderzoek heeft nu, zes maanden later, nog steeds niet plaatsgevonden. Dit mag daarom niet weer een reden zijn voor een toewijzing van het verzoek de Raad.
De vader heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de Raad. De vader wil het beste voor [voornaam minderjarige] . Het maakt hem niet uit als [voornaam minderjarige] bij de oma verblijft, of dat [voornaam minderjarige] deels bij de vader en deels bij de moeder verblijft met een omgangsregeling.
De oma heeft ter zitting eveneens ingestemd met de verzoeken van de Raad. Zij is van mening dat de moeder nog niet in staat is om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Een tijdje geleden had [voornaam minderjarige] een buikvirus. Zijn ontlasting moest worden onderzocht in het ziekenhuis. Dit heeft niet kunnen plaatsvinden, omdat de moeder haar toestemming weigerde te geven. De oma vindt dit een zeer kwalijke zaak. De moeder heeft al vaker niet willen meewerken als er iets noodzakelijks voor [voornaam minderjarige] geregeld moest worden. De oma zorgt al lange tijd voor [voornaam minderjarige] en zij heeft goed contact met Enver pleegzorg. De oma zit op dit moment in een rouwproces wegens het overlijden van haar zoon. Om de oma gedurende dit proces wat te ontlasten, wil Enver een pleeggezin bij [voornaam minderjarige] betrekken voor de weekenden. Dit betekent niet dat oma de zorg voor [voornaam minderjarige] niet aan kan. [voornaam minderjarige] wordt bij de oma liefdevol opgevoed.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de GI overweegt de kinderrechter dat ten tijde van het indienen van het verzoek, te weten op 9 maart 2020, de termijn van de voorliggende ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] was verstreken en wel per 4 maart 2020. Gelet hierop is de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Gelet op de voornoemde zorgen is de kinderrechter van oordeel dat [voornaam minderjarige] nu niet bij zijn moeder kan gaan wonen en dat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de oma noodzakelijk zijn, in afwachting van de resultaten van het perspectiefonderzoek. Uit het onderzoek moet blijken of de moeder in de mogelijkheid verkeert om de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich te nemen en wat er dan nodig is om de veiligheid van [voornaam minderjarige] bij de moeder te waarborgen. Op dit moment ziet de kinderrechter onvoldoende reden om [voornaam minderjarige] bij de oma weg te halen, ook omdat hij zich hier positief ontwikkelt.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals bedoeld in artikel 1:256b BW.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek;
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 8 april 2020 tot 8 april 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het netwerk, te weten bij oma vaderszijde, met ingang van 8 april 2020 tot 8 april 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 april 2020 .
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.