In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020, in de zaak ROT 19/311, staat de leges omgevingsvergunning centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B.J. Klein, heeft beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft eerder op 22 oktober 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin het onderzoek werd heropend om eiser in de gelegenheid te stellen bewijs te leveren. Tijdens de zitting op 20 januari 2020 is een getuige gehoord, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiser stelde dat hij op basis van informatie van een bouwinspecteur mocht aannemen dat geen omgevingsvergunning nodig was en dat er geen leges verschuldigd waren. De rechtbank concludeert echter dat de getuige niet kan bevestigen dat hij dit heeft gezegd en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen.
Daarnaast wordt de hoogte van de bouwkosten ter discussie gesteld. Eiser had een lagere bouwkostenraming opgegeven dan de gemeente, maar de rechtbank oordeelt dat de gemeente aannemelijk maakt dat de bouwkosten van € 81.644,- niet te hoog zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt de aanslag vast op € 1.947,06, na een verlaging van de leges. De rechtbank wijst erop dat de werkelijke bouwkosten niet relevant zijn voor de legesberekening, maar dat de leges zijn gebaseerd op normbedragen. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 47,-. De uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.