Op 23 maart 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen. De zaak betreft de kinderen [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2], [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4], waarbij de moeder het ouderlijk gezag uitoefent. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige 1] op dat moment in een crisisopvang verbleef, terwijl de andere drie kinderen bij de moeder woonden. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelde dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk was in het belang van zijn verzorging en opvoeding, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, die oververmoeid was en niet in staat leek om de zorg voor de kinderen adequaat te dragen. De kinderrechter heeft de beslissing over de definitieve ondertoezichtstelling en eventuele verdere uithuisplaatsing van de andere drie kinderen aangehouden tot nader onderzoek door de Raad. De zaak zal op 27 mei 2020 opnieuw worden behandeld, waarbij betrokkenen telefonisch gehoord zullen worden vanwege de coronamaatregelen.