ECLI:NL:RBROT:2020:3311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
C/10/592992 / JE RK 20-682 en C/10/592996 / JE RK 20-683
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

Op 23 maart 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen. De zaak betreft de kinderen [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2], [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4], waarbij de moeder het ouderlijk gezag uitoefent. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige 1] op dat moment in een crisisopvang verbleef, terwijl de andere drie kinderen bij de moeder woonden. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelde dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk was in het belang van zijn verzorging en opvoeding, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, die oververmoeid was en niet in staat leek om de zorg voor de kinderen adequaat te dragen. De kinderrechter heeft de beslissing over de definitieve ondertoezichtstelling en eventuele verdere uithuisplaatsing van de andere drie kinderen aangehouden tot nader onderzoek door de Raad. De zaak zal op 27 mei 2020 opnieuw worden behandeld, waarbij betrokkenen telefonisch gehoord zullen worden vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/592992 / JE RK 20-682 en C/10/592996 / JE RK 20-683
datum uitspraak: 23 maart 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] ,
[naam minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum minderjarige 4] 2017 te [geboorteplaats minderjarige 4] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [naam moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verleningsbesluit van het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Rotterdam van 16 maart 2020.
De zaak zou ter zitting met gesloten deuren worden behandeld op 23 maart 2020. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken gesloten zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
Op 23 maart 2020 heeft de kinderrechter telefonisch gehoord:
- [voornaam minderjarige 1] (voorafgaand en apart),
en vervolgens gelijktijdig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.P. van Elswijk,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige 1] verblijft op een crisisopvang.
[voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 10 maart 2020 zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] voorlopig onder toezicht gesteld tot 10 juni 2020. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] verzocht, voorafgegaan door de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden. Tevens wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Thans dient te worden beslist over het resterende deel van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , te weten tot 10 juni 2020.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De veiligheid van de kinderen is in het geding. Hulpverlening in het vrijwillig kader heeft onvoldoende resultaat bewerkstelligd. [voornaam minderjarige 1] heeft aangegeven niet meer terug naar huis te willen. Ten aanzien van de andere drie kinderen ziet de Raad vooralsnog geen aanleiding om een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. De kinderen gaan ieder vijf dagen per week naar een dagopvang, dan wel naar school waardoor er, met inzet van een jeugdbeschermer, zicht komt op de ontwikkeling van de kinderen. Het is van belang dat de moeder blijft meewerken met de GI en contact met de jeugdbeschermer blijft behouden. Mogelijk kan een gezinsopname het gezin helpen.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Tevens heeft de GI telefonisch zelfstandig een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] verzocht. Er is sprake van structurele onveiligheid van de kinderen bij de moeder. Voordat [voornaam minderjarige 1] uit huis geplaatst werd, kookte hij en zorgde hij voor zijn broertje en zusjes. Op dit moment draagt de moeder alleen de zorgen over de kinderen, terwijl zij oververmoeid is. De moeder zou eind april/begin mei met de jongste drie kinderen kunnen starten met een gezinsopname bij Mereo. De moeder heeft echter aangegeven hier maar maximaal twee weken aan mee te willen werken. Ter overbrugging naar de gezinsopname, is een machtiging tot uithuisplaatsing van de jongste drie kinderen wenselijk, zodat de moeder kan uitrusten en aan zichzelf kan werken. Het zicht op de kinderen verdwijnt zodra zij uit school/de dagopvang komen. [voornaam minderjarige 1] werd door de moeder geslagen. De kinderen zouden zonder eten naar school en naar de dagopvang worden gestuurd. De moeder heeft onvoldoende financiële middelen om in de basisbehoeften van de kinderen te voorzien. De moeder heeft geen inkomsten. Ze heeft aangegeven voor een maand naar Afrika te willen gaan en de zorg over de kinderen dan te willen overlaten aan haar 19-jarige dochter die in Frankrijk woont.
De (advocaat van) de moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad en de GI. De moeder ziet in dat het op dit moment beter is dat [voornaam minderjarige 1] tijdelijk uit huis geplaatst is, maar vindt een periode van drie maanden te lang. De moeder denkt er minder tijd nodig is om haar situatie te verbeteren en meent dat [voornaam minderjarige 1] zelf voor die tijd ook al naar huis wil. De moeder is niet bereid om langer dan twee weken mee te werken aan een gezinsopname, omdat zij geen vertrouwen heeft dat dit het gezin gaat helpen en zij al veel instabiliteit in haar leven heeft gekend. Tegen het verzoek van de GI tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] , voert de moeder verweer. De opvoeding van de kinderen is voor de moeder moeilijk, maar toch zorgt zij er elke dag voor dat de kinderen eten krijgen en op tijd op school en op de dagopvang zijn. De moeder is op zoek naar werk en krijgt mogelijk binnenkort een uitkering. De moeder is ervan overtuigd dat zij met de juiste hulp en adviezen in staat is het gezin draaiende te houden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder is oververmoeid en de opvoeding van de kinderen valt haar zwaar. [voornaam minderjarige 1] is uit huis geplaatst vanwege huiselijk geweld door de moeder en omdat hij te veel werd belast met de zorg over zijn broertje en zusjes. [voornaam minderjarige 1] heeft het naar zijn zin op de groep waar hij momenteel verblijft en geeft aan niet meer terug te willen naar huis. Ondanks dat de moeder wil dat [voornaam minderjarige 1] op korte termijn weer thuis komt wonen, is de kinderrechter van oordeel dat dit, in ieder geval voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, niet in het belang is van [voornaam minderjarige 1] . Zowel de moeder als [voornaam minderjarige 1] moet in de gelegenheid worden gesteld om tot rust te komen. Daarnaast zal moeten blijken in hoeverre de verplichte hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling voor de moeder leidt tot een (voldoende) verbetering van de thuissituatie voor [voornaam minderjarige 1] . Voor [voornaam minderjarige 1] is verder van belang dat hij de ruimte krijgt zich op een leeftijdsadequate wijze te ontwikkelen zonder de verantwoordelijkheid te hoeven dragen over zijn broertje en zusjes en zich angstig te voelen. Op de crisisgroep krijgt hij die gelegenheid.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
Ten aanzien van het zelfstandig mondelinge verzoek van de GI om ook voor [voornaam minderjarige 2] , [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 4] een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen overweegt de kinderrechter het volgende. De GI heeft haar verzoek niet schriftelijk bevestigd, zodat het niet is aangemerkt als een zelfstandig verzoek waar in deze beschikking nog op moet worden beslist. Telefonisch heeft de kinderrechter al overwogen het mondelinge verzoek van de GI af te wijzen. De kinderrechter begrijpt de door de GI geuite zorgen, maar acht zich onvoldoende geïnformeerd om te kunnen concluderen dat sprake is van een spoedsituatie waardoor de kinderen uit huis geplaatst dienen te worden. Met de komst van een jeugdbeschermer zal er meer zicht komen op de veiligheid van de kinderen bij de moeder thuis en zal noodzakelijke hulpverlening worden ingezet. De periode tot aan 10 juni 2020 zal door de Raad worden gebruikt om onderzoek te doen naar de gezinssituatie en daarbij tevens te onderzoeken of een (spoed)uithuisplaatsing voor de jongste drie kinderen noodzakelijk is.
De kinderrechter zal de beslissing op het verzoek tot de definitieve ondertoezichtstelling aanhouden tot nader te noemen datum, nu het onderzoek door de Raad nog niet is voltooid. De kinderrechter verzoekt de Raad om uiterlijk twee weken voor de hierna te noemen datum een rapportage te doen toekomen omtrent het onderzoek en daarbij te vermelden of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking tot dusver uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor de definitieve ondertoezichtstelling en eventuele verdere uithuisplaatsing aan en bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de belanghebbende, [voornaam minderjarige 1] en mr. van Elswijk in deze zaak zal plaatsvinden op
27 mei 2020 te 10.00 uur,
vanwege de landelijke maatregelen die zijn genomen tegen de verspreiding van het coronavirus (COVID-19) zal er geen fysieke zitting in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125 plaatsvinden, maar zullen betrokkenen op voornoemd tijdstip telefonisch gehoord worden;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. J. van Driel, kinderrechter;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de belanghebbende en mr. van Elswijk;
gelast de oproeping van [voornaam minderjarige 1] tegen voormelde datum en tijdstip;
verzoekt de Raad uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de GI, de belanghebbende en mr. van Elswijk) de verzochte rapportage te doen toekomen bij handhaving van het verzoek de telefoonnummers van de Raad, de GI, de belanghebbende en mr. van Elswijk.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2020 door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.