ECLI:NL:RBROT:2020:3361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
7928688 / CV EXPL 19-31802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan paard door gebrekkige pensionstalling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres 1, de eigenaar van een paard, en gedaagde, de eigenaar van de pensionstalling. Eiseres 1 vorderde schadevergoeding van gedaagde, omdat haar paard, genaamd [naam paard], tijdens de stalling in de box met een schroef in de hoef was aangetroffen, wat leidde tot een operatie. Eiseres 1 stelde dat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten pensionstallingsovereenkomst, en dat gedaagde aansprakelijk was op grond van opstalaansprakelijkheid volgens artikel 6:174 BW. Gedaagde betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de box voldeed aan de eisen en dat de schroef niet uit de box afkomstig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres 1 onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de schroef in de hoef van [naam paard] afkomstig was uit de box van gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat de gebrekkigheid van de box niet kon worden vastgesteld, en dat er geen toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst was. Hierdoor werd de vordering van eiseres 1 afgewezen.

In reconventie vorderde eiseres 2, die ook betrokken was bij de zaak, schadevergoeding van gedaagde voor stalgeld en schade aan de box. De kantonrechter oordeelde dat eiseres 2 geen schade had geleden, omdat de box niet leeg was gestaan en dat de vorderingen van eiseres 2 eveneens werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7928688 / CV EXPL 19-31802
uitspraak: 10 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres 1],
wonende te [woonplaats eiseres 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof, advocaat te ’s-Heer Arendskerke (gemeente Goes),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R. van Kuijen te Apeldoorn (Achmea Rechtsbijstand).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres 1] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 juli 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 15 augustus 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 30 oktober 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • het proces-verbaal van de op 14 november 2019 gehouden comparitie van partijen;
  • de brief van 27 november 2019 aan de zijde van [eiseres 1] , met producties;
  • de akte van 30 januari 2020 aan de zijde van [gedaagde] , met producties;
  • de akte uitlating producties van 27 februari 2020 aan de zijde van [eiseres 1] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis, na aanhouding ter rolle van 27 maart 2020, nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
[eiseres 1] is eigenaar en in het bezit van een paard genaamd [naam paard] (hierna: [naam paard] ). [naam paard] is door [eiseres 1] in de periode van oktober 2015 tot eind december 2018 in een box op de manege van [gedaagde] gestald.
2.2
Op 28 december 2018 heeft [eiseres 1] [naam paard] in zijn box aangetroffen met nageltred. De nageltred was het gevolg van een schroef in de hoef van [naam paard] . [eiseres 1] heeft [naam paard] hierop met spoed laten opereren.
2.3
Bij e-mail van 8 april 2019 heeft [gedaagde] [eiseres 1] - voor zover van belang - het volgende bericht:

(…) [naam paard] ging normaal lopend (in stap) zijn stal in, ik heb hem zelf in zijn box gezet. Hij heeft de kozijnen beschadigd en er was een vers gat waar een schroef uit was gekomen. De andere acht kozijnen zijn niet beschadigd dus ondeugdelijk is het ook niet. (…)”.

3..Het geschil

in conventie

3.1
[eiseres 1] heeft na vermindering van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 3.117,31 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, en € 561,73 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan die verminderde vordering heeft [eiseres 1] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen is een mondelinge pensionstallingsovereenkomst tot stand gekomen. Op grond van die overeenkomst was [gedaagde] verplicht om te bewerkstelligen dat [naam paard] veilig in zijn box kon worden gestald. [gedaagde] is deze verplichting niet nagekomen. De box was, zo is achteraf gebleken, niet geschikt voor het stallen van [naam paard] . Zoals [gedaagde] ook zelf heeft verklaard, waren de kozijnen van de box beschadigd op het moment dat [naam paard] door [gedaagde] in die box werd gezet. Er was een gat zichtbaar waar een schroef uit was gekomen, welk gat [gedaagde] eerder nog niet was opgevallen. De schroef uit dat gat is in de hoef van [naam paard] terecht gekomen. Vanwege de tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst is [gedaagde] aansprakelijk voor de door [eiseres 1] geleden schade ten bedrage van € 3.117,31. Daarnaast is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die [eiseres 1] op grond van artikel 6:174 BW (opstalaansprakelijkheid) heeft geleden. De box is een opstal en voldeed niet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mochten worden. Aangezien [gedaagde] de vordering van [eiseres 1] ook na aanmaning niet heeft voldaan, zag [eiseres 1] zich genoodzaakt de vordering uit handen te geven en is [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 561,73 verschuldigd.
3.3
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres 1] . Daartoe heeft [gedaagde] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
3.3.1
Er is geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Het in deze branche gebruikelijke modelcontract voor een pensionovereenkomst hanteert een zeer hoge norm voor aansprakelijkheid van de stalhouder voor schade van de eigenaar van een paard. Het is redelijk om die norm ook in dit geval toe te passen.
3.3.2
Ook van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW is geen sprake, omdat niet is gebleken dat de box niet voldeed aan de eisen die daar in de gegeven omstandigheden aan mochten worden gesteld. De box van [naam paard] is in 2016 door specialisten gerenoveerd met gangbare materialen. Er is niet gebleken dat er een schroef in de hoef van [naam paard] zat, laat staan hoe lang. Er blijkt ook nergens uit dat die schroef afkomstig was uit de box waar [naam paard] stond gestald. Uit de e-mail van [gedaagde] aan [eiseres 1] van 8 april 2019 kan ook niet worden afgeleid dat de schroef uit de box van [naam paard] kwam. Het is helemaal niet mogelijk om te zien of een gat vers is, dus dat was een aanname van [gedaagde] . [naam paard] komt ook buiten de manege van [gedaagde] , zodat de schroef daar ook in de hoef van [naam paard] terecht kan zijn gekomen. [gedaagde] kan daar niet aansprakelijk voor worden gehouden.
3.3.3
[naam paard] heeft het hout in zijn box beschadigd en daardoor ontbrak een schroefje. Dat betekent echter niet dat die schroef in de hoef van [naam paard] terecht is gekomen. Dat is ook feitelijk vrijwel onmogelijk, omdat [naam paard] ’s ochtends uit zijn box is gehaald en de boxen dan worden uitgemest. Een eventuele schroef is bij dat uitmesten uit de box verwijderd. Bovendien zijn de schroefjes uit de box zo kort, dat deze niet door de hoef van een paard in het vlees kunnen dringen.
3.3.4
Er is bovendien sprake van eigen schuld, omdat [naam paard] op enig moment een aantal strippen van het regelwerk had gesloopt en aan het hout was gaan knagen. Eventuele schade komt dan ook voor rekening van [eiseres 1] . [eiseres 1] is daarnaast op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor de schade die [naam paard] heeft aangericht, ook voor zover [eiseres 1] schade lijdt door gedrag van [naam paard] .
3.3.5
[gedaagde] betwist verder (het causale verband en de noodzakelijkheid van) de door [eiseres 1] gemaakte kosten. De schade kan bovendien niet hoger zijn dan de dagwaarde van [naam paard] , welke dagwaarde [gedaagde] schat op € 1.500,00.
3.3.6
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet worden afgewezen, omdat [eiseres 1] niet heeft aangetoond dat daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en het bovendien aannemelijk is dat de gemachtigde van [eiseres 1] enkel werkzaamheden heeft verricht ter voorbereiding van de onderhavige gerechtelijke procedure. De vergoeding van laatstgenoemde kosten is inbegrepen in een eventuele proceskostenveroordeling.
in reconventie
3.4
[eiseres 2] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen aan haar te betalen € 1.250,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018, en € 1.043,75 aan stalgeld berekend van 1 januari 2019 tot 23 april 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2019, een en ander met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten. Bij de laatste akte heeft [eiseres 2] erkend dat het stalgeld over genoemde periode, rekening houdend met het door [verweerster] betaalde bedrag van € 100,- in totaal, € 275,- bedraagt. Zij heeft bij die akte dit onderdeel van de vordering echter niet verminderd tot dit bedrag.
3.5
Aan de vordering in reconventie heeft [eiseres 2] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres 2] heeft de box van [naam paard] op verzoek van [verweerster] vrijgehouden. [verweerster] heeft de tussen partijen gesloten overeenkomst in ieder geval nooit opgezegd. Het stalgeld bedroeg volgens de oorspronkelijke stellingen van [eiseres 2] € 305,00 per maand. [verweerster] heeft op 4 januari 2019 nog een bedrag van € 100,00 aan [eiseres 2] betaald. Op 23 april 2019 heeft [eiseres 2] aan [verweerster] laten weten dat zij niet meer welkom was. [eiseres 2] vordert bij eis in reconventie dan ook het stalgeld over de periode van 1 januari 2019 tot 23 april 2019 (minus de betaling van € 100,00) ten bedrage van in totaal € 1.043,75.
Daarnaast heeft [naam paard] met zijn mond het hout van de box waar hij in was gestald beschadigd. [verweerster] is op grond van artikel 6:179 BW risico-aansprakelijk voor de door [naam paard] aangerichte schade, zodat zij de schade aan het hout ten bedrage van € 1.250,00 exclusief btw aan [eiseres 2] dient te vergoeden.
3.6
Het verweer van [verweerster] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres 2] . Daartoe heeft [verweerster] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
3.6.1
Direct nadat bij [naam paard] nageltred was ontdekt, hebben partijen afgesproken dat [verweerster] slechts € 100,00 per maand aan [eiseres 2] hoefde te betalen ten behoeve van het aanhouden van de box van [naam paard] . Het volledige bedrag van € 305,00 per maand is dus in geen geval toewijsbaar. Begin januari 2019 is de tussen partijen bestaande pensionstallingsovereenkomst daarnaast mondeling tot een einde gekomen. [eiseres 2] heeft bovendien geen schade geleden, omdat de box van [naam paard] geen dag leeg heeft gestaan. [eiseres 2] heeft steeds andere paarden in de box van [naam paard] gestald, zodat dit door [eiseres 2] genoten voordeel ten bedrage van het stalgeld moet worden verrekend met het door [verweerster] te betalen stalgeld.
3.6.2
[verweerster] betwist dat [naam paard] het hout van de box waar hij in stond zodanig heeft beschadigd dat vervanging van het kozijn eerder dan volgens regulier onderhoud noodzakelijk was. Het staat vast dat de box, nadat [naam paard] daar niet meer in stond, geschikt was voor andere paarden. Bovendien bijten paarden zonder uitzondering op losse houten balken en moet men, als die houten balken niet met gegalvaniseerd staal worden afgewerkt, die houten balken om de zoveel tijd vervangen. Daarnaast bestaat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW alleen als de schade is gelegen in de eigen energie van het paard en het onberekenbare element dat daarin is gelegen, terwijl het knagen aan het hout volstrekt normaal gedrag is voor paarden en daarmee was de schade voorzienbaar. Ook eventuele aansprakelijkheid op grond van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst of onrechtmatige daad ontbreekt. Tot slot betwist [verweerster] ook de hoogte van de door [eiseres 2] gestelde schade.

4..De beoordeling

in conventie

4.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres 1] geleden schade. Die schade bestaat uit de door [eiseres 1] gemaakte kosten verband houdende met inschakeling van de dierenarts naar aanleiding van de door [naam paard] opgelopen nageltred doordat hij in een schroef is gaan staan.
4.2
[eiseres 1] heeft voor haar vordering twee rechtsgronden aangevoerd, te weten enerzijds een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, op grond waarvan [gedaagde] gehouden is de door [eiseres 1] geleden schade te vergoeden en anderzijds opstalaansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW. In het hierna volgende zal de kantonrechter die gronden afzonderlijk beoordelen.
Opstalaansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW
4.3
Vooropgesteld wordt dat een opstal een gebouw of werk is, dat duurzaam met de grond is verenigd. Ook bestanddelen van een gebouw of werk en ondergrondse leidingen en andere constructies die dienstbaar zijn aan de opstal vallen in beginsel onder het opstalbegrip van artikel 6:174 BW (vgl. artikel 6:174 lid 4 BW).
4.4
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eiseres 1] in die zin dat zij primair aanvoert dat [naam paard] in zijn box in de schroef is gaan staan en subsidiair dat [naam paard] op het terrein van de manege van [gedaagde] in de schroef is gaan staan.
4.5
De box waar [naam paard] in stond, kwalificeert als opstal in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW, zodat primair ter beoordeling voor ligt de vraag of de box voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze gesteld mochten worden..
4.6
Bij de beantwoording van de vraag of de box al dan niet gebrekkig was, komt het aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de box deugdelijk is, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze maatstaven komen overeen met de “kelderluikcriteria” (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik), zie verder HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).
4.7
[eiseres 1] heeft aangevoerd dat de box gebrekkig was, omdat [naam paard] in zijn box in een schroef is gaan staan. Dat de schroef in de box van [naam paard] lag, blijkt volgens [eiseres 1] uit de door haar overgelegde verklaringen van [naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ), [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ) en [naam persoon 3] (hierna: [naam persoon 3] ) en de e-mail van [gedaagde] van 8 april 2019, zoals vermeld onder rechtsoverweging 2.3, waaruit blijkt dat [naam paard] op 28 december 2018 in stap zijn box in is gegaan en dat er een schroef ontbrak in één van de kozijnen. [gedaagde] heeft de gebrekkigheid van de box gemotiveerd betwist en heeft daartoe aangevoerd dat de box waarin [naam paard] stond in 2016 door specialisten is gerenoveerd met gangbare materialen. Daarnaast blijkt volgens [gedaagde] nergens uit dat de schroef waar [naam paard] in is gaan staan in zijn box lag. Dat kan niet worden afgeleid uit de e-mail van 8 april 2019 en ook niet uit de door [eiseres 1] overgelegde verklaringen.
4.8
Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de overgelegde stukken niet vast te stellen dat de aangetroffen schroef in de hoef van [naam paard] afkomstig is uit de box van [naam paard] . Voor wat betreft de vraag of het mogelijk is dat [naam paard] , terwijl de schroef al in zijn hoef zat, niet zichtbaar kreupel zijn box in is gegaan, zijn de door [eiseres 1] overgelegde verklaringen niet gelijkluidend. Uit de verklaringen van [naam persoon 1] en [naam persoon 3] volgt immers dat het mogelijk is dat als de schroef al in de hoef van [naam paard] zat hij nog geen tekenen van kreupelheid zou vertonen. [naam persoon 2] is op dit punt echter stelliger. Zij stelt dat het uitgesloten is dat de schroef al langere tijd in de hoef aanwezig was, zonder dat [naam paard] kreupel was of koorts had. Volgens [naam persoon 2] is de enige mogelijke verklaring dat [naam paard] niet zichtbaar kreupel was toen hij in zijn box werd teruggeplaatst, dat [naam paard] toen nog niet in de schroef was gaan staan. Daar komt nog bij dat geen van de deskundigen is ingegaan op het scenario dat [naam paard] al voor het betreden van zijn box in de schroef was gaan staan, terwijl de schroef pas na verloop van tijd dermate diep in de hoef doordrong dat dit een ontstekingsreactie heeft veroorzaakt. Ook dat niet-ondenkbare scenario ligt daarom nog open. In het licht van het voorgaande bestaat teveel twijfel over de vraag of de schroef al dan niet afkomstig is uit de box van [naam paard] Die twijfel kan niet worden weggenomen door de e-mail van 8 april 2019. Uit deze e-mail kan namelijk niet worden afgeleid of de schroef die in één van de kozijnen ontbrak overeenkomstig is met de schroef die is aangetroffen in de hoef van [naam paard] . [gedaagde] heeft immers gemotiveerd betwist dat de schroef die in de hoef van [naam paard] is aangetroffen dezelfde schroef is als waarmee de kozijnen worden vastgezet. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie van partijen op 14 november 2019 een schroef overgelegd, waarvan zij zegt dat die afkomstig is uit het kozijn in de box van [naam paard] . Die schroef is aanmerkelijk korter dan de schroef die volgens [eiseres 1] in de hoef van [naam paard] is aangetroffen. Die veel langere schroef is door [eiseres 1] tijdens de comparitie van partijen overgelegd. Het had onder de gegeven omstandigheden op de weg van [eiseres 1] gelegen om nader te onderbouwen dat het om dezelfde soort schroeven gaat, maar dat heeft zij nagelaten.
4.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat de schroef die in de hoef van [naam paard] is aangetroffen afkomstig is uit de box van [naam paard] .
4.1
Nog los van de vraag of de gehele manege van [gedaagde] is aan te merken als een opstal in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin komen vast te staan dat de schroef in ieder geval op de manege van [gedaagde] in de hoef van [naam paard] terecht is gekomen. [gedaagde] heeft immers gemotiveerd betwist dat [naam paard] enkel op het terrein van de manege is geweest. Gelet daarop had het op de weg van [eiseres 1] gelegen om haar stelling dat [naam paard] enkel op het terrein van de manege van [gedaagde] is geweest nader te onderbouwen. [eiseres 1] heeft dat echter nagelaten.
4.11
Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat de schroef die in de hoef van [naam paard] is ontdekt in zijn box, dan wel op het terrein van de manege van [gedaagde] in de hoef van [naam paard] terecht is gekomen. Dat leidt tot de conclusie dat [eiseres 1] - mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] - onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake was van een gebrekkige opstal, zodat het beroep op opstalaansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW wordt verworpen.
Aansprakelijkheid op grond van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst ex artikel 6:74 BW
4.12
Op grond van artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
4.13
Gelet op de omstandigheid dat hiervoor is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de schroef die in de hoef van [naam paard] is ontdekt in de box van [naam paard] , dan wel op het terrein van de manege van [gedaagde] heeft gelegen, is evenmin komen vast te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
4.14
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op artikel 6:74 BW ook wordt verworpen. Nu alle stellingen van [eiseres 1] zijn verworpen, wordt de door haar gevorderde hoofdsom afgewezen. De nevenvorderingen delen hetzelfde lot. Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen bespreking.
in reconventie
4.15
Tussen partijen zijn verder nog in geschil de vragen of [verweerster] nog stalgeld aan [eiseres 2] is verschuldigd over de periode van 1 januari 2019 tot 23 april 2019 alsmede of [verweerster] schadevergoeding aan [eiseres 2] verschuldigd is voor de door [eiseres 2] gestelde schade aan een kozijn van de box waar [naam paard] in was gestald.
4.16
Vooropgesteld wordt dat [eiseres 2] tijdens de op 14 november 2019 gehouden comparitie van partijen en in de laatste akte heeft erkend dat de stallingskosten per januari 2019 € 100,00 per maand bedroegen, zodat [verweerster] - rekening houdend met de op 4 januari 2019 door [verweerster] aan [eiseres 2] verrichte betaling van € 100,00 - over de periode van januari 2019 tot 23 april 2019 nog maximaal een bedrag van € 275,00 aan [eiseres 2] is verschuldigd. Voor het meer of anders gevorderde is geen grondslag gesteld, zodat dat deel van de vordering in ieder geval afgewezen dient te worden.
4.17
Het verweer van [verweerster] dat [eiseres 2] geen schade heeft geleden door de wanbetaling en dat [eiseres 2] daardoor geen vordering op [verweerster] heeft, slaagt. [eiseres 2] heeft immers erkend dat zij haar eigen paard in de box van [naam paard] heeft gestald. Aangezien het paard van [eiseres 2] daardoor geen andere box bezet hield, kon [eiseres 2] deze andere box verhuren aan een derde. Onder die omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres 2] geen schade heeft geleden, zodat ook geen grond bestaat voor toewijzing van het hiervoor genoemde bedrag van € 275,-.
4.18
De door [eiseres 2] gevorderde schadevergoeding voor door haar gestelde schade aan een kozijn van de box waar [naam paard] in is gestald, wordt eveneens afgewezen. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [verweerster] is immers niet komen vast te staan dat [eiseres 2] schade heeft geleden, dat die schade door [naam paard] is veroorzaakt en dat die schade een bedrag van € 1.250,00 beloopt. [verweerster] heeft immers gemotiveerd betwist dat [naam paard] schade heeft veroorzaakt, zodat het op de weg van [eiseres 2] had gelegen om haar vordering nader (met stukken) te onderbouwen. [eiseres 2] heeft echter geen stukken overgelegd waaruit de schade, de aansprakelijkheid van [verweerster] voor die schade en de omvang van de schade blijken. In dit kader is ook van belang dat de door [eiseres 2] overgelegde offerte van 6 augustus 2019 (overgelegd als productie 8 bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie) op geen enkele wijze gespecificeerd is. Daarin wordt immers enkel gesteld dat met de reparatie van het beschadigde hout in de stal een bedrag van € 1.250,- excl. btw gemoeid is. Uit die offerte kan derhalve de aard en ernst van de schade niet worden afgeleid.
4.19
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [eiseres 2] gevorderde bedragen worden afgewezen. De nevenvorderingen delen hetzelfde lot.
in conventie en in reconventie
4.2
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten van partijen te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.21
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vordering af;
in reconventie
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten van partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
38671