In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 22 oktober 2019 en zou aflopen op 22 april 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden, omdat er zorgen waren over de opvoedingssituatie van [naam kind]. Tijdens de mondelinge behandeling, die vanwege COVID-19 telefonisch plaatsvond, werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. B. van Haeften.
De GI gaf aan dat er positieve ontwikkelingen waren in de opvoedsituatie van [naam kind] en dat de zorgen die eerder waren geuit, niet langer aanwezig waren. De school bevestigde dat [naam kind] zich goed ontwikkelt en dat er geen sprake meer was van structureel schoolverzuim. De kinderrechter heeft de situatie van [naam kind] en de moeder zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder voldoende in staat is om voor [naam kind] te zorgen zonder dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de GI afgewezen, omdat niet langer voldaan werd aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. J. van Driel, in aanwezigheid van griffier E.M.P. van de Kamp. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.