ECLI:NL:RBROT:2020:3382

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
7828644 \ CV EXPL 19-25541
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bewijslevering en ontbinding van de overeenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen eiser, [handelsnaam 1], en gedaagde, [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3]. Eiser heeft gedaagde gedagvaard op 22 mei 2019 en de procedure is voortgezet met een tussenvonnis op 29 november 2019, waarin beide partijen zijn toegelaten tot bewijslevering. Gedaagde heeft in haar schriftelijke reactie op 8 maart 2020 een getuigenbewijsaanbod gedaan, maar dit aanbod werd door de kantonrechter als onvoldoende specifiek beoordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet de namen van de getuigen heeft opgegeven, wat noodzakelijk is voor een geldig bewijsaanbod. Hierdoor werd het aanbod om getuigen te horen afgewezen.

Eiser heeft op zijn beurt vier schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd, maar ook zijn bewijsaanbod werd als onvoldoende specifiek beoordeeld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de schriftelijke verklaringen van de getuigen niet voldoende bewijs leveren dat gedaagde vier volledige cursussen heeft gegeven, zoals door eiser gesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde slechts drie lesdagen heeft verzorgd, wat betekent dat zij slechts een percentage van de afgesproken vergoeding verschuldigd is over deze dagen.

De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij de kantonrechter partijen in de gelegenheid heeft gesteld om zich bij akte uit te laten over de voortgang van de procedure. De uitspraak is gedaan op 10 april 2020 door kantonrechter E.I. Mentink.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7828644 \ CV EXPL 19-25541
uitspraak: 10 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n.
[handelsnaam 1],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 22 mei 2019,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], v.h.o.d.n.
[handelsnaam 2]en
[handelsnaam 3],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 29 november 2019;
  • de akte uitlaten bewijslevering van 17 december 2019 zijdens [eiser] , met producties;
  • de schriftelijke reactie van 8 maart 2020 van [gedaagde] , met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De (verdere) beoordeling

2.1
Bij vonnis van 29 november 2019 heeft de kantonrechter beide partijen toegelaten tot bewijslevering. [gedaagde] is toegelaten de in de e-mail van 8 mei 2019 gestelde feiten en omstandigheden, waarop zij de buitengerechtelijke ontbinding heeft gebaseerd, te bewijzen. [eiser] is toegelaten te bewijzen dat [gedaagde] vier volledige cursussen, bestaande uit elk twaalf lesdagen, heeft gegeven aan cursisten bij [handelsnaam 1] .
Ontbinding van de overeenkomst
2.2
[gedaagde] heeft in haar schriftelijke reactie, met betrekking tot het door haar te leveren bewijs, aangevoerd dat zij beschikt over schriftelijke verklaringen van cursisten, die kunnen getuigen hoeveel lessen zij hebben gehad. Die getuigen hebben zich echter plotseling teruggetrokken na de zitting (de kantonrechter begrijpt: de comparitie van partijen van 24 september 2019), aldus [gedaagde] . Zij heeft gesteld dat daarom alleen haar oude klant en haar partner kunnen getuigen en bevestigen dat er geen fijne sfeer in de winkel was. [gedaagde] beschikt daarnaast over een video op haar telefoon, waarop te zien is dat [getuige 1] ‘compleet uit haar stekker gaat’, iemand slaat met een telefoon en iemands telefoon op de grond kapot gooit, aldus [gedaagde] . Zij heeft gesteld dat zij die video kan laten zien, maar deze niet heeft meegestuurd, omdat het een schriftelijke reactie betreft. Volgens [gedaagde] wordt alles wat zij zegt tegen haar gebruikt door de wederpartij. Om die reden wil [gedaagde] geen bewijzen en gesprekken meer delen met de wederpartij.
2.3
De kantonrechter leidt uit het voorgaande af dat [gedaagde] bewijslevering heeft aangeboden door middel van getuigen, te weten haar oude klant en haar partner.
2.4
Ten aanzien van een getuigenbewijsaanbod is het uitgangspunt dat een partij ingevolge het bepaalde in artikel 166 lid 1 Rv tot getuigenbewijs moet worden toegelaten, indien hij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Volgens vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817).
2.5
De eis van een voldoende specifiek getuigenbewijsaanbod brengt in dit geval mee dat ten minste de naam van de getuige(n) dient te worden opgegeven. Dat [gedaagde] in haar schriftelijke reactie de naam van de door haar voor te brengen getuige(n) dient op te geven in haar schriftelijke reactie, wordt reeds vermeld onder de kop ‘6. De beslissing’ in het tussenvonnis van 29 november 2019. Nu [gedaagde] dit desondanks heeft nagelaten, voldoet haar getuigenbewijsaanbod niet aan de eis dat het aanbod voldoende specifiek dient te zijn. Haar getuigenbewijsaanbod wordt om die reden geweigerd.
2.6
Ter beoordeling blijft over de door [gedaagde] gestelde schriftelijke verklaringen van cursisten en de door haar gestelde video.
2.7
Indien [gedaagde] met de door haar gestelde schriftelijke verklaringen van cursisten de eerder door haar in het geding gebrachte WhatsApp-correspondentie heeft bedoeld, geldt dat in ro. 5.8 van het tussenvonnis van 29 november 2019 reeds is gemotiveerd dat die WhatsApp-correspondentie onvoldoende is voor de conclusie dat [eiser] jegens [gedaagde] is tekortgeschoten in het verschaffen van het ongestoord huurgenot. [gedaagde] heeft nu weliswaar bij haar schriftelijke reactie drie stukken WhatsApp-correspondentie overgelegd, maar die drie stukken zijn ook al eerder in het geding gebracht. [gedaagde] heeft dus niets nieuws in het geding gebracht. Voor zover [gedaagde] met de gestelde verklaringen heeft bedoeld dat zij beschikt over nog niet eerder overgelegde verklaringen van cursisten, had het op haar weg gelegen om die verklaringen tegelijk met haar schriftelijke reactie in het geding te brengen. Dat [gedaagde] dat nu niet heeft gedaan, heeft tot gevolg dat de door haar gestelde verklaringen niet als bewijs kunnen dienen, aangezien deze verklaringen niet in het geding zijn gebracht en dus geen onderdeel uitmaken van het procesdossier.
2.8
Ter zake de gestelde video wordt overwogen dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om die video tegelijk met haar schriftelijke reactie in het geding te brengen op een gegevensdrager zoals een usb of een cd-rom. Aangezien [gedaagde] dat niet heeft gedaan, kan de door haar gestelde video niet als bewijs dienen, aangezien de video niet is overgelegd en daarom geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier.
Overigens kan uitsluitend die video niet leiden tot het bewijs van alle in de e-mail van 8 mei 2019 gestelde feiten en omstandigheden, erop gelet dat op die video volgens [gedaagde] te zien is dat [getuige 1] ‘compleet uit haar stekker gaat’, iemand slaat met een telefoon en iemands telefoon op de grond kapot gooit. De door [gedaagde] in de e-mail van 8 mei 2010 gestelde feiten en omstandigheden betreffen immers méér dan alleen hetgeen volgens [gedaagde] op de video is te zien.
2.9
Gelet op het voorgaande, is [gedaagde] niet geslaagd in het leveren van het bewijs van de in de e-mail van 8 mei 2019 gestelde feiten en omstandigheden, waarop zij de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst heeft gebaseerd. Dat betekent dat [gedaagde] de overeenkomst zonder deugdelijke grond en dus ten onrechte heeft ontbonden. Dat brengt mee dat de overeenkomst nog voortduurt.
2.1
In ro. 5.10 van het tussenvonnis van 29 november 2019 is overwogen dat het onder meer in het kader van de schadebeperkingsplicht relevant is of [eiser] zich inspant om de tafel opnieuw te verhuren en of de redelijkheid en billijkheid zich al dan niet verzetten tegen onverkorte handhaving door [eiser] van de eindtermijn van de overeenkomst op 22 februari 2021. In ro. 5.10 is tevens overwogen dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om zich op dit punt nader bij akte uit te laten. De kantonrechter zal partijen dan ook in de gelegenheid stellen zich op dit punt uit te laten, in die zin dat [eiser] zich bij akte mag uitlaten op de onder de beslissing te vermelden rolzitting. [gedaagde] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten.
Afdracht ter zake gegeven cursussen
2.11
[eiser] heeft bij akte vier schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd van respectievelijk zichzelf, zijn moeder [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Volgens [eiser] blijkt uit de overgelegde verklaringen dat de lezing van [gedaagde] , dat zij niet meer dan drie cursisten heeft gehad voor wie zij in totaal slechts drie lesdagen heeft verzorgd, geen stand kan houden. Daarnaast heeft [eiser] verzocht om bewijs te leveren door middel van het horen van vier getuigen, te weten [eiser] zelf, [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
2.12
Hiervoor is onder ro. 2.4 het een en ander overwogen over een getuigenbewijsaanbod en de eis dat een bewijsaanbod voldoende specifiek dient te zijn. In aanvulling daarop geldt volgens vaste rechtspraak dat, indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, zal kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen
meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817).
2.13
Hoewel de vier overgelegde verklaringen niet zijn ondertekend, maar [gedaagde] niet heeft betwist dat die verklaringen afkomstig zijn van de door [eiser] genoemde personen, wordt in rechte ervan uitgegaan dat de verklaringen afkomstig zijn van die personen.
2.14
[eiser] heeft niet nader aangegeven in hoeverre de door hem genoemde getuigen - dezelfde vier personen van wie de verklaringen zijn overgelegd - meer of anders kunnen verklaren dan zij reeds schriftelijk hebben gedaan. Zijn getuigenbewijsaanbod is daarom onvoldoende specifiek en wordt om die reden geweigerd.
2.15
De vraag is thans of uit de overgelegde schriftelijke verklaringen blijkt dat [gedaagde] vier volledige cursussen, bestaande uit elk twaalf lesdagen, heeft gegeven.
[eiser] heeft zelf, voor zover relevant, schriftelijk het volgende verklaard:
“(…) Hierbij verklaar ik [eiser] dat ik [gedaagde] heb zien werken en een nagelcursis heb zien geven aan een aantal cursisten.
Ik heb [gedaagde] in tottaal 3 nagel cursussen zien geven op 3 verschillende dagen. (…)”
[getuige 1] heeft, voor zover relevant, schriftelijk het volgende verklaard:
“(…) Ik heb [gedaagde] meerdere malen cursus zien geven in de winkel ‘ [handelsnaam 1] design. [gedaagde] heeft Zeker meer dan 4 keer cursus gegeven.
(…)”
[getuige 2] heeft, voor zover relevant, schriftelijk het volgende verklaard:
“(…) hierbij verklaar ik [getuige 2] dat ik [gedaagde] een aantal keren in de winkel heb zien werken en cursus heb zien geven aan klanten. (…) Mevrouw heeft meerdere malen 1 op 1 les gegeven aan klanten. (…)”
[getuige 3] heeft, voor zover relevant, schriftelijk als volgt verklaard:
“(…) Ik, [getuige 3] (…) verklaar hierbij:
Dat ik heb waargenomen dat mevrouw [gedaagde] op verschillende (datum) op de locatie aan de [adres] , een cursus heeft gegeven aan een cursist van mevrouw [gedaagde] . (…)”
2.16
[eiser] heeft weliswaar verklaard dat hij [gedaagde] drie cursussen heeft zien geven, maar hij heeft ook verklaard dat hij haar die drie cursussen heeft zien geven op drie verschillende dagen. Vaststaat dat één volledige cursus bestaat uit twaalf lesdagen. Van drie volledige cursussen in drie dagen kan dan ook geen sprake zijn. Hoewel [getuige 1] heeft verklaard dat [gedaagde] zeker meer dan vier cursussen heeft gegeven, volgt uit haar verklaring niet of zij heeft bedoeld dat [gedaagde] vier volledige cursussen heeft gegeven of dat [gedaagde] vier lesdagen heeft verzorgd. [getuige 1] heeft bovendien geen concreet aantal cursisten genoemd en evenmin concrete data waarop volgens haar [gedaagde] de cursussen heeft gegeven. [getuige 2] heeft slechts verklaard dat zij [gedaagde] een aantal keren in de winkel heeft zien werken en meerdere malen één op één les heeft zien geven aan klanten, zonder dat zij daarbij een concreet aantal lesdagen, een concreet aantal cursisten en concrete data heeft genoemd. [getuige 3] heeft verklaard dat zij [gedaagde] op verschillende data cursus heeft zien geven aan een cursist, maar ook zij heeft niet een concreet aantal lesdagen, een concreet aantal cursisten en concrete data genoemd.
Uit de schriftelijke verklaringen volgt dan ook niet dat [gedaagde] vier volledige cursussen, bestaande uit elk twaalf lesdagen, heeft gegeven bij [handelsnaam 1] . [eiser] is niet geslaagd in het leveren van het bewijs van zijn stelling.
2.17
Gelet op hetgeen is overwogen in ro. 5.16 van het tussenvonnis van 29 november 2019, is de slotsom dat [gedaagde] het afgesproken percentage slechts is verschuldigd over de drie lesdagen, waarvan zij heeft erkend dat zij die lesdagen heeft verzorgd. Het betreft een bedrag van in totaal € 49,68 inclusief btw. Dat bedrag ligt voor toewijzing gereed.
Aanhouden verdere beslissing
2.18
Gelet op de nog door partijen te nemen aktes, wordt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aangehouden.

3..De beslissing

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van de kantonrechter van
donderdag 7 mei 2020teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten zoals hiervoor onder 2.10 bedoeld;
bepaalt dat de door [eiser] te nemen akte in tweevoud uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12:00 uur ter griffie ontvangen dient te zijn;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286