In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen eiser, [handelsnaam 1], en gedaagde, [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3]. Eiser heeft gedaagde gedagvaard op 22 mei 2019 en de procedure is voortgezet met een tussenvonnis op 29 november 2019, waarin beide partijen zijn toegelaten tot bewijslevering. Gedaagde heeft in haar schriftelijke reactie op 8 maart 2020 een getuigenbewijsaanbod gedaan, maar dit aanbod werd door de kantonrechter als onvoldoende specifiek beoordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet de namen van de getuigen heeft opgegeven, wat noodzakelijk is voor een geldig bewijsaanbod. Hierdoor werd het aanbod om getuigen te horen afgewezen.
Eiser heeft op zijn beurt vier schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd, maar ook zijn bewijsaanbod werd als onvoldoende specifiek beoordeeld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de schriftelijke verklaringen van de getuigen niet voldoende bewijs leveren dat gedaagde vier volledige cursussen heeft gegeven, zoals door eiser gesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde slechts drie lesdagen heeft verzorgd, wat betekent dat zij slechts een percentage van de afgesproken vergoeding verschuldigd is over deze dagen.
De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij de kantonrechter partijen in de gelegenheid heeft gesteld om zich bij akte uit te laten over de voortgang van de procedure. De uitspraak is gedaan op 10 april 2020 door kantonrechter E.I. Mentink.