ECLI:NL:RBROT:2020:3399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
C/10/590352 / JE RK 20-251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. Vanwege de coronamaatregelen vond er geen fysieke zitting plaats; de betrokkenen zijn telefonisch gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat er veel onrust in de thuissituatie is geweest. De vader van de kinderen heeft het ouderlijk gezag en is betrokken bij de procedure, maar is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling voor [naam kind 1]. Hij is van mening dat deze niet nodig is en dat [naam kind 1] op een andere manier benaderd moet worden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de situatie van [naam kind 1] nog niet stabiel genoeg is om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Voor [naam kind 2] is de situatie in het gezinshuis positief, maar de vader heeft moeite met deze plaatsing. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] te verlengen voor zes maanden en de uithuisplaatsing van [naam kind 2] te verlengen tot 10 april 2021, in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/590352 / JE RK 20-251
datum uitspraak: 1 april 2020

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2003 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,

[naam kind 2] ,

geboren op [geboortedatum kind 2] 2005 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 25 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 28 januari 2020.
Op 1 april 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden. De kinderrechter heeft door middel van een conference call telefonisch gehoord:
- [naam kind 1] en [naam kind 2] , die apart telefonisch zijn gehoord,
- de vader,
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam vertegenwoordiger] .

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de vader.

[naam kind 1] woont bij de vader en [naam kind 2] verblijft in een gezinshuis.
Bij beschikking van 5 april 2019 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengd tot 10 april 2020.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 30 september 2019 de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot
10 april 2020.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 januari 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een netwerkpleeggezin verleend tot 10 april 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek ten aanzien van [naam kind 1] ter zitting mondeling gewijzigd in die zin dat een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden wordt verzocht. [naam kind 1] woont sinds januari 2020 weer bij de vader, waar het goed met haar gaat. [naam kind 1] laat een patroon zien dat zij haar problemen zelf wil oplossen en de hulpverlening weigert. De afgelopen periode heeft [naam kind 1] daardoor niet gewerkt aan haar onderliggende problematiek. De GI ziet geen mogelijkheden om [naam kind 1] met dwang naar therapie te laten gaan, maar mogelijk kan zij daartoe nog worden bewogen. De huidige situatie van [naam kind 1] is nog niet stabiel en betrouwbaar genoeg om de ondertoezichtstelling af te sluiten.
De GI heeft het verzoek ten aanzien van [naam kind 2] gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het gaat goed met [naam kind 2] in het gezinshuis. [naam kind 2] heeft een goede band met de gezinshuismoeder en de situatie op school is verbeterd. [naam kind 2] wil opgroeien in het gezinshuis. Het is lastig dat de vader deze plaatsing niet ondersteunt en [naam kind 2] daarover dus geen duidelijkheid geeft. De GI wil de plaatsing van [naam kind 2] in het gezinshuis volgen en zo nodig bijsturen.

Het standpunt van de vader

De vader is het niet eens met het verzoek. Een ondertoezichtstelling is voor [naam kind 1] niet nodig, dit werkt juist tegen haar. De vader vindt dat [naam kind 1] hulp nodig heeft, maar hij vindt niet dat zij hiertoe gedwongen moet worden. [naam kind 1] moet op een andere manier benaderd worden en het gevoel krijgen dat het haar eigen keuze is. Daarnaast vindt de vader dat [naam kind 2] wordt verwend in het gezinshuis. Het is logisch dat zij daarom niet naar huis wil komen. De vader wil dat [naam kind 2] betrokken wordt bij het gezin. De vader is met het wijkteam bezig om regels voor in huis op te stellen. De vader vindt dat [naam kind 2] naar huis moet komen en zich aan de regels moet houden.

De mening van [naam kind 1]

heeft aan de kinderrechter verteld dat zij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Zij vindt dat het steeds beter gaat thuis. [naam kind 1] ontwijkt de ruzies en probeert minder snel boos te worden. Zij vindt het jammer dat de vader vaak geen interesse in haar toont.

De mening van [naam kind 2]

heeft de kinderrechter verteld dat zij graag in het gezinshuis wil blijven wonen. [naam kind 2] wil niet meer terug naar de vader, omdat er altijd ruzie is in huis. Later wil [naam kind 2] bij de landmacht werken.

De beoordeling

Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter [naam kind 1] , [naam kind 2] , de vader en de vertegenwoordiger van de GI telefonisch gehoord. De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
[naam kind 1] en [naam kind 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen hebben veel meegemaakt en er is veel onrust geweest in de thuissituatie. De vader moest alleen vier kinderen verzorgen en opvoeden. Dit is hem, vanwege zijn achtergrond en omdat hij ook aan het werk moest blijven, niet licht gevallen. [naam kind 1] woont, na een tijdelijke plaatsing in een netwerkpleeggezin, sinds januari 2020 weer bij haar vader. Het gaat naar omstandigheden goed thuis. [naam kind 1] heeft in het verleden veel meegemaakt. Zij is gesloten, heeft moeite om mensen te vertrouwen en heeft een laag zelfbeeld. De grootste zorg is dat [naam kind 1] alle aangeboden hulp afhoudt. De komende periode dient de jeugdbeschermer samen met de vader te proberen [naam kind 1] te overtuigen van de noodzaak met een hulpverlener te praten over hetgeen zij heeft meegemaakt. Het is belangrijk dat [naam kind 1] niet wordt gedwongen, maar zelf gaat inzien dat therapie noodzakelijk voor haar is. Samenwerking tussen de GI en de vader op dit punt, zou al veel kunnen helpen. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] verlengen voor de duur van zes maanden.
[naam kind 2] verblijft vanwege diverse gedragsproblemen al geruime tijd niet meer thuis en woont sinds november 2019 in een gezinshuis, waar zij een positieve ontwikkeling doormaakt. De vader vindt het lastig om deze plaatsing in het gezinshuis te ondersteunen. Dit geeft veel onduidelijkheid aan [naam kind 2] . De vader is samen met het wijkteam bezig om duidelijke regels thuis op te stellen, zodat de ruzies en spanningen in de thuissituatie zullen verdwijnen. De kinderrechter begrijpt dat de vader [naam kind 2] ook wil betrekken bij het gezin, maar is van oordeel dat een thuisplaatsing, gelet op de positieve ontwikkeling van [naam kind 2] in het gezinshuis, niet in haar belang is en ook niet in het belang van de vader en de andere kinderen. Dat laatste omdat een plaatsing van [naam kind 2] bij haar vader, alles wat nu door hem wordt opgebouwd, aardig zou kunnen verstoren.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] tot 10 oktober 2020;
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 2] tot 10 april 2021;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 10 april 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.