ECLI:NL:RBROT:2020:3408

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
C/10/591814 / JE RK 20-504
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van een minderjarige in het kader van een conflict tussen ouders tijdens de coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat er sprake was van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] door de conflicten tussen de ouders. De moeder en vader van [voornaam minderjarige] hebben een slechte verstandhouding, wat heeft geleid tot een situatie waarin [voornaam minderjarige] klem zit tussen zijn ouders. De moeder heeft geen positieve veranderingen laten zien en werkt hulpverlening tegen, terwijl de vader in een stabiele thuissituatie zorgt voor [voornaam minderjarige].

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om in het belang van [voornaam minderjarige] te denken en beslissingen te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat de moeder, ondanks eerdere pogingen tot verbetering, geen medewerking heeft verleend aan afspraken en de communicatie met de GI heeft verbroken. Dit heeft geleid tot een onveilige opvoedingssituatie voor [voornaam minderjarige]. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden, zodat de vader het eenhoofdig gezag kan uitoefenen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de moeder is veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de vader over het vermogen van [voornaam minderjarige].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/591814 / JE RK 20-504
datum uitspraak: 6 april 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2006 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 18 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 20 februari 2020.
De zaak zou worden behandeld ter terechtzitting van 6 april 2020. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken gesloten zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
Op 6 april 2020 heeft de kinderrechter telefonisch (tegelijkertijd) gehoord:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de taal Farsi, heeft de kinderrechter het telefonische verhoor doen plaatsvinden met bijstand van dhr. A. Najafi, tolk in de taal Farsi. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] woont bij de vader.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Tussen de ouders is sprake van een zodanig slechte verstandhouding dat [voornaam minderjarige] klem zit tussen de ouders. Gedurende de ondertoezichtstelling is tevergeefs geprobeerd de communicatie tussen de ouders en de omgang tussen [voornaam minderjarige] en zijn moeder te verbeteren. In de thuissituatie bij de vader gaat het goed. De ondertoezichtstelling is positief afgesloten. De moeder heeft geen positieve verandering laten zien, nadat een eerder verzoek om het ouderlijk gezag van de moeder over [voornaam minderjarige] te beëindigen is afgewezen om de moeder nog een kans te geven. De moeder blijft onbereikbaar en werkt hulpverlening tegen. Het is van belang dat er beslissingen in het belang van [voornaam minderjarige] kunnen worden genomen, maar de moeder werkt ook dit steeds tegen. Hier heeft [voornaam minderjarige] last van, doordat zaken, waaronder het regelen van vakanties en het verkrijgen van een paspoort, niet voor hem geregeld kunnen worden. Er zijn verschillende procedures over dit soort zaken gevoerd. [voornaam minderjarige] heeft uitsluitend telefonisch contact met de moeder. De Raad acht het van belang dat ook als het gezag beëindigd wordt het telefonisch contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder doorgang blijft vinden. De vader staat daar ook achter.

De standpunten

De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Er is lange tijd ingezet op de communicatie tussen de ouders. Mediation is ingezet, maar de moeder heeft dit stopgezet. De moeder wil niet meewerken aan afspraken en is niet bereid met de vader in gesprek te gaan. De moeder heeft alle contacten met de GI verbroken. De moeder is niet bereikbaar als er beslissingen voor [voornaam minderjarige] genomen moeten worden. Dit zorgt voor veel onrust bij [voornaam minderjarige] . De moeder heeft tegen [voornaam minderjarige] gezegd dat hij niet meer bij haar op bezoek mag komen, als hij niet ook bij haar blijft wonen. [voornaam minderjarige] is hierdoor in een loyaliteitsconflict terecht gekomen. De moeder is niet in staat om in het belang van [voornaam minderjarige] te denken.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Volgens de moeder is de inhoud van de rapportages onjuist en gaat het niet goed met [voornaam minderjarige] bij de vader. Ten onrechte is het hoofdverblijf van [voornaam minderjarige] bij de vader vastgesteld. De vader laat [voornaam minderjarige] vaak alleen, geeft hem geen eten en laat hem te veel op de computer. De vader blokkeert het contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder. Ook houdt de vader alle kinderbijslag voor zichzelf. [voornaam minderjarige] hoort bij zijn moeder te zijn. Er wordt vergeten dat deze hele situatie voortkomt uit huiselijk geweld, omdat de vader de moeder heeft geslagen. De moeder heeft zich wel aan alle afspraken gehouden.
De vader is het eens met het verzoek van de Raad. De moeder denkt dat iedereen haar tegenwerkt. Dit is niet het geval. De moeder weigert mee te werken en het gesprek aan te gaan. De moeder heeft eigen problemen. Het verhaal over het huiselijk geweld lag anders. Met [voornaam minderjarige] gaat het goed, zowel bij de vader thuis als op school. De vader staat achter telefonisch contact en ook achter af en toe logeren bij de moeder. De oudste zus gaat ook soms logeren bij de moeder. De oudste broer heeft af en toe contact met de moeder. De moeder heeft zelf de bezoekregeling met [voornaam minderjarige] stopgezet, omdat zij [voornaam minderjarige] alleen nog wil zien als [voornaam minderjarige] voor haar kiest. De vader loopt tegen praktische problemen aan zodra een handtekening van de moeder nodig is.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] kampt met een belast verleden en zich in een loyaliteitsconflict bevindt. In het verleden is [voornaam minderjarige] blootgesteld aan huiselijk geweld tussen de ouders. Tussen de ouders is sprake van forse echtscheidingsproblematiek en wederzijds wantrouwen waar [voornaam minderjarige] last van heeft. [voornaam minderjarige] zit klem tussen zijn ouders. Het lukt de ouders niet om op constructieve wijze in het belang van [voornaam minderjarige] te communiceren.
Van januari 2017 tot februari 2020 heeft een ondertoezichtstelling gelopen. [voornaam minderjarige] heeft sinds januari 2017 zijn hoofdverblijfplaats bij de vader, waar hij zich goed ontwikkelt en het naar zijn zin heeft. Het perspectief van [voornaam minderjarige] ligt bij de vader. De moeder kan dit perspectiefbesluit niet accepteren en kan zich niet over haar verdriet en boosheid heen zetten. De moeder is daardoor niet in staat in het belang van [voornaam minderjarige] te denken en in zijn belang beslissingen te nemen. De moeder weigert aan hulpverlening, waaronder mediation, mee te werken, blokkeert het maken van afspraken en werkt contact met de GI tegen. De afwijzende houding van de moeder zorgt ervoor dat het kunnen nemen van beslissingen voor [voornaam minderjarige] zodanig wordt bemoeilijkt dat de weg naar de rechter vaak onvermijdelijk is gebleken. Dit levert bij [voornaam minderjarige] extra stress op. [voornaam minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid en stabiliteit.
In juni 2018 is een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder afgewezen en moest meer tijd en energie in de communicatie tussen ouders worden gestoken. Ondanks vele pogingen daartoe vanuit hulpverlening heeft de moeder geen verbetering laten zien en is haar houding onveranderd gebleven. De moeder heeft in mei 2019 zelfstandig de bezoekmomenten met [voornaam minderjarige] stopgezet en hem de keus gegeven óf bij de moeder wonen óf geen bezoeken meer. Een dergelijke keuze is voor een kind zeer schadelijk, zeker omdat [voornaam minderjarige] heeft aangegeven wel graag bij zijn moeder op bezoek te willen. Toch vinden er sinds mei 2019 geen bezoekmomenten meer plaats en is er slechts nog telefonisch contact.
Uit het voorgaande volgt dat het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan, belastende conflicten en problemen voor [voornaam minderjarige] oplevert. Deze conflicten en problemen zijn zodanig dat zij een ernstige bedreiging opleveren voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] . De handelwijze van de moeder is daarbij dermate belastend voor [voornaam minderjarige] en in strijd met het hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht dat daardoor voor [voornaam minderjarige] een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie(s) ontstaat en daarin niet binnen een voor [voornaam minderjarige] en zijn ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten. De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
De beëindiging van het gezag van de moeder zal ertoe leiden dat de vader van rechtswege het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] heeft. Er zijn geen zorgen over het verblijf van [voornaam minderjarige] bij de vader en over de opvoedkwaliteiten van de vader. De kinderrechter merkt ten overvloede nog op dat het beëindigen van het ouderlijk gezag van de moeder, niet in de weg staat aan contactherstel tussen de moeder en [voornaam minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de ouder van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouder het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige.

De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt de moeder aan de vader rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] af te leggen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2020 door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.