ECLI:NL:RBROT:2020:3511

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
C/10/580817 / HA ZA 19-775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen over verontreinigde grond bij woningbouwproject

In deze zaak vorderden Vink Holding B.V., Vink Aannemingsmaatschappij B.V. en Grondbank Barneveld B.V. (hierna gezamenlijk Vink c.s.) rectificatie van uitlatingen door HaskoningDHV Nederland B.V. over verontreinigde grond die door hen was geleverd voor een woningbouwproject in de gemeente [naam gemeente]. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de vorderingen van Vink c.s. niet konden worden toegewezen. De rechtbank overwoog dat HaskoningDHV niet onrechtmatig had gehandeld door haar rapport over de verwerkte grond te publiceren, aangezien de uitlatingen waren gebaseerd op de beschikbare feiten en niet in strijd waren met de maatschappelijke zorgvuldigheid. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Vink c.s. onvoldoende onderbouwd waren en dat er reeds voor de inmenging van HaskoningDHV negatieve berichtgeving over Vink c.s. was geweest, waardoor de schade niet uitsluitend aan HaskoningDHV kon worden toegeschreven. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde Vink c.s. in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/580817 / HA ZA 19-775
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VINK HOLDING B.V.,
gevestigd te Barneveld ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VINK AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Barneveld ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRONDBANK BARNEVELD B.V.,
gevestigd te Barneveld ,
eiseressen,
advocaat mr. J.P. Hellinga te Zwijndrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HASKONINGDHV NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amersfoort, (onder meer) kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Partijen zullen hierna Vink Holding, Vink Aannemingsmaatschappij, Grondbank en (eiseressen gezamenlijk) Vink c.s. respectievelijk Haskoning genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 augustus 2019, met producties 1 t/m 8;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 3;
  • de brief van 30 oktober 2019 van deze rechtbank waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het rolbericht van 7 februari 2020 van mr. Hellinga, met als bijlagen producties 9 en 10;
  • het faxbericht van 14 februari 2020 van mr. Hellinga, met als bijlage productie 11;
  • de akte overlegging producties van Haskoning, met producties 4 t/m 6;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 februari 2020 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota van mrs. Hellinga en Van de Sanden;
  • de schriftelijke reactie van 12 maart 2020 van Haskoning op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Vink Holding drijft een onderneming die zich bezighoudt met het houden van aandelen in diverse dochtervennootschappen. Verder voert Vink Holding het bestuur over deze dochtervennootschappen (hierna gezamenlijk aangeduid als: het Vink-concern).
2.2.
Eén van deze dochtervennootschappen betreft Grondbank. Grondbank houdt zich bezig met de op- en overslag en het verhandelen van schone grond, verontreinigde grond en secundaire bouwstoffen, alsmede met het reinigen van verontreinigde grond. In dat kader exploiteert Grondbank een tweetal inrichtingen voor extractieve grondreiniging (daaronder wordt verstaan scheiding van de schone gronddeeltjes van de verontreinigde gronddeeltjes) in Barneveld .
2.3.
In 2015 heeft Grondbank een grote partij zand ingenomen, welke partij bestond uit een verzameling deelpartijen van verschillende herkomst. Deze partij wordt ook wel aangeduid als partij [naam partij] (hierna aangeduid als: het zand). Grondbank heeft deze partij zand vervolgens laten reinigen door een externe partij en laten keuren door onderzoeksbureau Certicon Kwaliteitskeuringen B.V. (hierna: Certicon). Bij deze (partij)keuring werd in één van de mengmonsters een abnormale piekwaarde aan styreen aangetroffen.
2.4.
Grondbank heeft dit zand vervolgens her-bemonsterd en laten herkeuren door Certicon. Uit deze herkeuring bleek dat zich ditmaal in geen van de mengmonsters een verhoogde concentratie styreen bevond.
2.5.
Na herkeuring heeft Grondbank het zand als vrij toepasbaar zand aangeboden aan onder andere Vink Aannemingsmaatschappij. Vink Aannemingsmaatschappij heeft het zand vervolgens gebruikt bij diverse woningbouwprojecten, waaronder de aanleg van een nieuwbouwwijk in de gemeente [naam gemeente] , waar de straat [naam straaat] in de wijk [naam wijk] onderdeel vanuit maakt (hierna aangeduid als de locatie [naam locatie] ).
2.6.
Uit een door het Team Ketentoezicht Gelderse Omgevingsdiensten opgesteld rapport van 14 augustus 2017 (hierna aangeduid als het DAT-rapport) blijkt dat de Omgevingsdienst van mening is dat Grondbank het zand niet op deze manier had mogen (laten) herkeuren en (dus) ook niet als vrij toepasbaar zand had mogen aanbieden.
2.7.
Aan de uitkomsten van het DAT-rapport is in november 2018 een uitzending van Zembla gewijd.
2.8.
In opdracht van Afvalverwerking Vink B.V. heeft milieu-adviesbureau Tauw B.V. (hierna aangeduid als: Tauw) vervolgens onderzoek gedaan naar onder andere het op de locatie [naam locatie] toegepaste zand. Op 24 januari 2019 heeft Tauw haar definitieve rapport uitgebracht (hierna aangeduid als: het Rapport Tauw). Uit het Rapport Tauw blijkt dat op basis van de verkregen gegevens van de door Grondbank ingenomen partij zand er geen aanleiding was om styreen te verwachten en dat de door Grondbank aan Vink Aannemingsmaatschappij geleverde en op de locatie [naam locatie] toegepaste partij zand volgens het Besluit Bodemkwaliteit voldoet aan de eisen voor vrij toepasbare grond.
“Daarmee is er ook geen sprake van onaanvaardbare risico’s zoals omschreven in de Wet Bodembescherming voor de bewoners van de onderzochte gebieden”, aldus Tauw in de conclusie van haar rapport.
2.9.
Ook de gemeente [naam gemeente] heeft opdracht gegeven om onder meer het op de locatie [naam locatie] toegepaste zand te onderzoeken. Dit onderzoek is uitgevoerd door Haskoning. Op 19 maart 2019 heeft Haskoning haar definitieve rapport gepubliceerd (hierna: het Rapport Haskoning). De hoofdconclusie van het Rapport Haskoning is dat het overgrote deel van het door Vink Aannemingsbedrijf toegepaste en onderzochte zand schoon is. Slechts bij één monster (ter plaatse van “ boring [codering boring 1] ” in de straat [naam straaat] in de wijk [naam wijk] ) is een verhoogd gehalte aan styreen aangetroffen. Het Rapport Haskoning meldt hierover:
“Uit de toetsing van de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van boring [codering boring 1] (bodemlaag 0,60-0,80 m-mv) een verhoogde concentratie aan styreen is aangetroffen. Het gemeten en gecorrigeerde gehalte (…) ligt boven de maximale waarde voor de bodemfunctieklasse wonen. (…) Hoewel binnen deze toepassingslocatie ook ander door Vink geleverd zand is toegepast, is een relatie tussen de verontreiniging met styreen en de toepassing van zand uit partij [naam partij] meer dan aannemelijk. Op grond van het resultaat is een aanvullend onderzoek geïnitieerd en uitgevoerd naar de aanwezigheid van styreen. (…) Uit de toetsing van de analyseresultaten blijkt dat de gemeten gehalten aan vluchtige aromaten in de tweede fase voldoen aan de achtergrondwaarde.”
2.10.
In opdracht van Vink Holding heeft Tauw het Rapport Haskoning beoordeeld. In de daarop betrekking hebbende notitie van 28 maart 2019 (hierna aangeduid als: de Beoordeling Tauw) staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) In boring [codering boring 1] (0,6 – 0,8 m – mv) van RHDHV (opmerking rechtbank: hiermee is bedoeld Haskoning) is styreen verhoogd aangetoond. In deze maar ook in de afperkende boringen ( [codering boring 2] tot en met [codering boring 3] ) is (sterk) puinhoudend materiaal waargenomen. Uit de partijkeuringen van het toegepaste zand is gebleken dat hier geen puinresten zijn aangetoond. Dit mede vanwege het feit dat de grond voorafgaand aan de reiniging is gezeefd en ontdaan van bodemvreemde materialen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Tauw (onder andere boring 8 welke op zeer korte afstand van [codering boring 1] staat) dat ook hier in de ondergrond sprake is van een puinlaag. Deze puinlagen zijn vermoedelijk ook mede de oorzaak van de verhoogde pH (8,0) in het grondwater ter plaatse van peilbuis [naam peilbuis] . Met andere woorden indien op deze diepte het zand van Vink zou zin toegepast dan is dit intensief vermengd met andere grond en puin. RHDHV doet hier totaal geen uitspraak over wat het effect zou zijn op het analyseresultaat. Het is tevens opmerkelijk waarom ter bevestiging van de later geplaatste [naam peilbuis] in het aanvullend onderzoek geen analyse op styreen is uitgevoerd van de bodemlaag van 0,6 – 0,8 m –mv. In plaats daarvan is een grondmonster van 0,2-0,4 m –mv geanalyseerd op styreen. Ook de gekozen afstand van 8 meter rondom boring [codering boring 1] voor de afperkende boringen wordt niet onderbouwd.
Het is niet duidelijk hoe de vergelijking van de onderzoeksresultaten van RHDHV met het toegepaste zand tot stand is gekomen. Er zijn geen karakteristieken van het toegepaste zand vergeleken met de verkregen resultaten van het door RHDHV uitgevoerde onderzoek. Terwijl bekend is dat gereinigd zand een bepaalde karakteristiek heeft (af te leiden uit zeefkrommes, organisch stof en lutum). Ook is, zoals boven aangegeven niet op het gehele pakket geanalyseerd. Dit zou men toch minimaal verwachten voor de heranalyse van [codering boring 1] .”
2.11.
Daarnaast heeft Vink Holding ook onderzoeks- en adviesbureau Witteveen + Bos Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna aangeduid als: Witteveen + Bos) opdracht gegeven tot een beoordeling van het Rapport Haskoning. De daarop betrekking hebben notitie van 4 april 2019 (hierna aangeduid als: de Beoordeling Witteveen + Bos) houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…) Niet onweerlegbaar is vastgesteld dat de grond die onderzocht is, het materiaal betreft dat afkomstig is uit de door Vink geleverde partij gereinigd zand. (…) Het kan niet worden uitgesloten dat het zand in het gebied rondom boring [codering boring 1] afkomstig is van een andere partij zand. Het rapport geeft aan dat met zekerheid is vastgesteld dat het materiaal van partij [naam partij] is geanalyseerd, echter deze stelling wordt niet onderbouwd. Het onderzoek toont niet onomstotelijk aan dat het bemonsterde materiaal van/rondom boring [codering boring 1] daadwerkelijk afkomstig is uit partij [naam partij] . (…)
In alle monster, behoudens één, is geen styreen gemeten. Het betreffende deelmonster waar wèl een licht verhoogd gehalte aan styreen is gemeten, is genomen direct onder een verontreinigde laag zand met bijmengingen van menggranulaat. Het rapport beschrijft niet op welke wijze geverifieerd is of beïnvloeding in de keten, onder andere door deze laag menggranulaat, heeft plaatsgevonden. In het onderzoek zijn niet alle beschikbare mogelijkheden gebruikt voor een gedegen verificatie van het gemeten gehalte aan styreen. Met 99% zekerheid kan gesteld worden dat styreen in de onderzochte bodem beneden de norm ligt. Het feit dat het resultaat in monster [codering boring 1] -5 afwijkt van de andere metingen had meer aandacht moeten krijgen.”
2.12.
Vervolgens heeft Tauw in opdracht van Vink Holding in [naam gemeente] ter hoogte van [naam straaat] huisnummers 45 en 47 een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in een notitie van 12 juni 2019 (hierna aangeduid als: het Rapport [naam locatie] ), waarin, voor zover van belang, het volgende staat:
“(…) De zeefkromme welke is bepaald ter plaatse van monsterpunt 304 ( [codering boring 1] / [naam peilbuis] ) wijkt sterk af van de fractieverdeling welke mag worden verwacht voor extractief gereinigd zand. (…)
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de straat [naam straaat] , meer specifiek monsterpunt [codering boring 1] en de omliggende monsterpunten [codering boring 2] tot en met [codering boring 3] , geen styreen is aangetoond in de door Tauw genomen grondmonsters. (…)
In de partijkeuring van het afgevoerde zand uitgevoerd op 14 mei 2019 (…) is een pH bepaald van 9,1/9,1 dat ook aangeeft (oorspronkelijke pH van de partij bepaald door Certicon was 7,6/7,6) dat er bijmenging heeft plaatsgevonden, van vermoedelijk cement.”
2.13.
Een brief van 21 juni 2019 van Tauw aan (de advocaat van) Vink c.s. houdt, voor van belang, het volgende in:
“Tauw heeft in overleg met Certicon (…) nader navraag gedaan naar de styreen analyses van de eerste partijkeuring gereinigd zand Vink met projectnummer [nummer project] . (…) Aanleiding was de reactie van het laboratorium aan Certicon:
“(…)
Op verzoek van Certicon is door ons de indertijd uitgevoerde analyse op het gehalte aan styreen in 2 monsters van het project met projectnummer [nummer project] nader onderzocht. De analyses zijn door ons uitgevoerd op 12 oktober 2015. De resultaten van de 2 monsters lieten ons indertijd zien, dat er een groot verschil tussen beide monsters zat, meer dan een factor 2,5. De analyse werd door ons daarom nader gecontroleerd. Geconstateerd werd dat er op de betreffende dag van een ander project monsters zijn geanalyseerd met hoge styreengehaltes. Op basis van de regulier uitgevoerde controlemonsters (referentiemonsters en blanco controlemonsters) van die analyse dag is door ons toen geconcludeerd, dat er geen aanleiding was te veronderstellen dat de gevonden gehaltes niet correct zouden zijn. Styreen is een vluchtige component en heeft een conserveertermijn van 4 dagen. Bij een heranalyse zou die termijn zijn overschreden. Een betrouwbare heranalyse kon daarom niet meer worden uitgevoerd. Op basis van de genoemde controlemonsters zijn de resultaten voor het project [nummer project] vrijgegeven. Aanvullend hierop kan worden aangegeven, dat de monsters met hoge styreengehaltes (van een ander project en andere opdrachtgever), waarover we eerder al berichtten, dat die op dezelfde dag waren geanalyseerd, zijn geanalyseerd op dezelfde gaschromatograaf en in dezelfde ‘sequence’ als de 2 monsters van jullie project [nummer project] . (…)
Contaminatie van de monsters van project [nummer project] door deze vervuilde monsters kan niet geheel worden uitgesloten, maar zoals al eerder aangegeven is op basis van de reguliere controlemonsters indertijd geconcludeerd, dat er geen aanleiding was te veronderstellen, dat dit inderdaad was gebeurd.
De conclusie van Tauw in haar brief is dat met grote zekerheid kan worden vastgesteld dat contaminatie met styreen van de monsters van Vink c.s. in het laboratorium heeft plaatsgevonden, temeer gezien het feit dat in de bodemonderzoeken van Tauw en andere bureaus op het toegepaste zand geen styreen is aangetroffen.

3..Het geschil

3.1.
Vink c.s. vorderen dat het de rechtbank moge behagen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht te verklaren dat Haskoning onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vink c.s. door uitlatingen te doen die gebaseerd zijn op onjuiste en door onvolledigheid misleidende gegevens van feitelijke aard, althans door te stellen dat meer dan aannemelijk is dat er een relatie bestaat tussen de verontreiniging met styreen en de toepassing van het door Vink c.s. geleverde zand uit partij [naam partij] ;
voor recht te verklaren dat Haskoning onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vink c.s. door het Rapport Haskoning en haar bevindingen ter zake openbaar te maken en te verspreiden, althans door in een interview met onder andere Omroep Gelderland en Zembla te stellen dat de door Vink c.s. geleverde partij zand was vervuild met styreen en daarom niet gebruikt had mogen worden in woonwijken;
Haskoning te bevelen per direct het Rapport Haskoning niet meer te verspreiden en haar bevindingen ter zake voor zich te houden, althans de door haar in diverse media onjuist gedane uitlatingen te staken en gestaakt te (doen) houden;
Haskoning te bevelen binnen veertien (14) dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door rechtbank Rotterdam in goede justitie te bepalen termijn, er voor te zorgen dat in de diverse media waarin Haskoning onjuiste uitlatingen heeft gedaan (waaronder, doch niet uitsluitend, wordt verstaan Omroep Gelderland en Zembla) een rectificatie wordt geplaatst, waarvan tekst is opgenomen onder randnummer 3.17 van de dagvaarding, althans een door rechtbank Rotterdam in goede justitie nader vast te stellen tekst;
Haskoning te veroordelen tot openbaarmaking van een persbericht, waarvan de tekst is opgenomen onder randnummer 3.17 van de dagvaarding, althans een door rechtbank Rotterdam in goede justitie nader vast te stellen persbericht;
Haskoning te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding van het hiervoor onder 3 tot en met 5 gevorderde en voor iedere dag dat elke afzonderlijke overtreding voortduurt;
subsidiair
7. voor zover de onjuiste uitlatingen niet aan Haskoning kunnen worden toegerekend, Haskoning ingevolge art. 6:167 lid 2 BW te bevelen per direct het Rapport Haskoning niet meer te verspreiden en haar bevindingen ter zake voor zich te houden, althans de door haar in diverse media onjuist gedane uitlatingen te staken en gestaakt te (doen) houden;
8. Haskoning te bevelen binnen veertien (14) dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een door rechtbank Rotterdam in goede justitie te bepalen termijn, er voor te zorgen dat in de diverse media waarin Haskoning onjuiste uitlatingen heeft gedaan (waaronder, doch niet uitsluitend, wordt verstaan Omroep Gelderland en Zembla) een rectificatie wordt geplaatst, waarvan de tekst is opgenomen onder randnummer 3.17 van de dagvaarding, althans een door rechtbank Rotterdam in goede justitie nader vast te stellen tekst;
9. Haskoning te veroordelen tot openbaarmaking van een persbericht, waarvan de tekst is opgenomen onder randnummer 3.17 van de dagvaarding, althans een door rechtbank Rotterdam in goede justitie nader vast te stellen persbericht;
10. Haskoning te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding van het hiervoor onder 7 tot en met 9 gevorderde en voor iedere dag dat elke afzonderlijke overtreding voortduurt;
zowel primair als subsidiair
11. Haskoning te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te voldoen binnen veertien (14) dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen hebben Vink c.s. met betrekking tot de vorderingen het volgende verklaard:
“Wanneer de door Vink c.s. gevorderde rectificatie wordt toegewezen, heeft Vink c.s. geen belang meer bij de eveneens gevorderde verklaring voor recht. In zoverre wordt dit deel van de vordering dan ook voorwaardelijk ingetrokken.
Voldoende voor rectificatie is publicatie van de in het petitum vermelde tekst in 2 landelijke dagbladen en op de website van Haskoning. In zoverre wordt de vordering dan ook gewijzigd c.q. verminderd.
De vordering Haskoning te bevelen het rapport van Haskoning niet meer te verspreiden wordt ingetrokken.”
De rechtbank zal op de aldus gewijzigde c.q. verminderde eis recht doen.
3.3.
Ter onderbouwing van hun vorderingen voeren Vink c.s. - in essentie - het volgende aan.
In het Rapport Haskoning wordt geconcludeerd dat “een relatie tussen de verontreiniging met styreen en de toepassing van zand uit partij [naam partij] meer dan aannemelijk [is] (…)”. Ook in diverse media (waaronder Omroep Gelderland en Zembla) en bij andere gelegenheden (bijvoorbeeld een informatieavond voor bewoners) is door Haskoning (bij monde van de heer [naam persoon] ) stellig geconcludeerd dat het door haar onderzochte zand van Vink c.s. afkomstig is en dat dit zou zijn vervuild. Verder heeft Haskoning heel stellig geconcludeerd “dat het zeker moet zijn dat de stof styreen in de oorspronkelijke geleverde partij moet hebben gezeten”. Deze conclusie(s) is/zijn (veel) te stellig, onvolledig, eenzijdig en onjuist: (1) omdat het zand in en rondom boring [codering boring 1] waarin het styreen is aangetroffen, niet uit deelpartij [naam partij] afkomstig is, althans niet alleen uit deelpartij [naam partij] afkomstig is, en (2) omdat de conclusie – dat niet kan worden vastgesteld dat het zand in en rondom boring [codering boring 1] niet, althans niet alleen, uit deelpartij [naam partij] afkomstig is – wetenschappelijk is bewezen door de eigenschappen van extractief gereinigd zand te vergelijken met het door Tauw onderzochte zand in en rondom boring [codering boring 1] (door middel van vergelijking van zeefkrommes).
Haskoning heeft ten onrechte nagelaten om een vergelijking te maken tussen de zeefkrommes van het bemonsterde zand en het extractief gereinigde zand van Vink c.s. Contaminatie met styreen van de monsters van Vink c.s. moet in het laboratorium hebben plaatsgevonden. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de Beoordeling Tauw, de Beoordeling Witteveen + Bos en de brief van Tauw van 21 juni 2019 (zie onder 2.10, 2.11 en 2.13). Haskoning heeft dan ook uitlatingen gedaan die feitelijk onjuist zijn, althans zijn gebaseerd op onjuiste en door onvolledigheid misleidende gegevens. De uitlatingen van Haskoning vinden immers geen steun in het (op dit moment) voorhanden zijnde feitenmateriaal. Aldus heeft Haskoning onrechtmatig jegens Vink c.s. gehandeld. Als gevolg hiervan hebben Vink c.s. forse vermogens- en reputatieschade geleden (klanten haken af of verlangen kostbare onderzoeken, Vink c.s. worden geconfronteerd met aansprakelijkstellingen, etc.). Om deze schade zo veel mogelijk te beperken vorderen Vink c.s. dat Haskoning zal worden veroordeeld tot openbaarmaking van een rectificatie.
3.4.
Haskoning voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling – hoofdelijk – van Vink c.s. bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
3.5.
Ter onderbouwing van haar verweer voert Haskoning - in essentie - het volgende aan.
Haskoning betwist dat haar rapport alsmede de door haar gedane mondelinge uitlatingen daarover feitelijk onjuist zijn. Indien en voor zover sprake is van enige feitelijke onjuistheid in de berichten van Haskoning, is dat niet zonder meer onrechtmatig. Haskoning kon en mocht in redelijkheid concluderen dat “meer dan aannemelijk is” dat de styreen uit partij [naam partij] komt. Haskoning betwist dat zij met die vermelding in haar berichtgeving in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid heeft gehandeld. Het rapport Tauw mist relevantie voor het onderhavige geschil nu daarin aan de interventiewaarden en niet aan de eisen voor de bodemfunctieklasse ‘wonen’ wordt getoetst. Indien en voor zover de latere Beoordeling van Tauw (28 maart 2019) al relevante nieuwe informatie bevat, wordt daarmee het eerdere rapport Haskoning niet ondeugdelijk of onrechtmatig, maar hooguit achterhaald. Hetzelfde geldt voor de Beoordeling Witteveen + Bos en de brief van Tauw van 21 juni 2019. Betwist wordt voorts dat sprake is van causaal verband tussen de vermeende schade aan de reputatie van Vink c.s. enerzijds en het Rapport Haskoning anderzijds. Reeds in november 2018, en dus voor inmenging van Haskoning in deze kwestie, was al sprake van negatieve berichtgeving in de media over Vink c.s., zoals in de uitzending van Zembla, welke uitzending een landelijk bereik heeft. Of het Rapport Haskoning en de uitlatingen daarover de reputatieschade van Vink Aannemingsbedrijf hebben vergroot, en zo ja in hoeverre, wordt door Vink c.s. niets gesteld, laat staan onderbouwd. Het Rapport Haskoning is ook alleen door de media in de regio [naam gemeente] opgepikt en dus niet landelijk zoals de eerdere berichtgeving van Zembla. Vink c.s. stellen voorts niet dat zij klanten, laat staan welke klanten, door of naar aanleiding van Rapport Haskoning zijn kwijtgeraakt. Bovendien is sprake van eigen schuld aan de zijde van Vink c.s., nu zij er voor hebben gekozen om informatie over de herkomst van de oorspronkelijk ingenomen partij zand achter te houden, geen overleg te plegen met de Omgevingsdienst en er voorts ‘met gestrekt been’ in te gaan toen de zaak eenmaal in de openbaarheid kwam.
Als enige mededeling van Haskoning al onrechtmatig zou zijn, geldt dat alleen ten aanzien van Vink Aannemingsbedrijf, nu dit de vennootschap is die de grond heeft verwerkt en het Rapport Haskoning alleen daarop ziet. Vink Holding en Grondbank dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Betwist wordt bovendien dat Vink c.s. een belang hebben bij de gevorderde rectificatie nu de reputatie van Vink c.s. in een veel breder verband negatief in het nieuws is gekomen door zaken waar Haskoning op geen enkele manier bij betrokken is geweest of aanleiding toe heeft gegeven (onder andere de recente inval van politie en justitie bij diverse vestigingen van Vink c.s. in verband met vermeende fraude door Vink c.s. vanaf 2012). Betwist wordt ten slotte dat een rectificatie zoals gevorderd (meetbaar) bijdraagt aan het herstel van de reputatie van Vink c.s. Een gebod als gevorderd mist ieder materieel effect, nu diverse andere partijen dan Haskoning over het Rapport Haskoning dan wel de daarin opgenomen informatie (kunnen) beschikken.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In essentie draait het onderhavige geschil om het volgende. In 2015 heeft Vink Aannemingsmaatschappij grond verwerkt bij een woningbouwproject in de gemeente [naam gemeente] , onder meer op de locatie [naam locatie] . Vink c.s. stellen dat de inhoud van een door Haskoning opgesteld rapport over die door Vink Aannemingsmaatschappij aldaar verwerkte grond alsmede een daarop door of namens Haskoning (al dan niet in de media) gegeven toelichting onrechtmatig is jegens Vink c.s. en dat Vink c.s. daardoor schade leiden. Haskoning betwist dat.
4.2.
Haskoning heeft aangevoerd dat Vink Holding en Grondbank geen belang hebben bij hun vorderingen, nu Vink Aannemingsbedrijf de vennootschap is die de grond heeft verwerkt en het Rapport Haskoning alleen daarop ziet. Dit is door Vink c.s. niet weersproken.
De rechtbank zal de vorderingen voor zover deze zijn ingesteld door Vink Holding en Grondbank reeds op deze grond afwijzen.
4.3.
Toewijzing van zowel de primaire als de subsidiaire vordering van Vink Aannemingsbedrijf, gebaseerd op onrechtmatige daad, zou een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van de vrijheid van (menings)uiting van Haskoning. Onder artikel 10 EVRM dient Haskoning een ruime vrijheid te hebben bij het publiceren van rapporten, zelfs als het betrokken rapport niet iedereen welgevallig is. Beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting moet bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld ter bescherming van het onder andere door artikel 6:162 BW beschermde recht om niet te worden blootgesteld aan negatieve publicaties die inbreuk maken op de eer en goede naam of de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Wil sprake zijn van een beperking die bij de wet is voorzien, dan zal het Rapport Haskoning onrechtmatig jegens Vink Aannemingsbedrijf moeten zijn in de zin van artikel 6:162 BW. In dat geval kan Haskoning op de voet van artikel 6:167 BW, al dan niet op straffe van een dwangsom, (onder andere) tot een rectificatie worden veroordeeld.
4.4.
Ook voor het beantwoorden van de vraag of het rapport van Haskoning en de daarover gedane uitlatingen in strijd zijn met de in het maatschappelijke verkeer betamende zorgvuldigheid en aldus onrechtmatig zijn, spelen de hiervoor beschreven belangen een belangrijke rol. Aan de ene kant staat het recht van Haskoning op uitingsvrijheid, waarbij het uitganspunt is dat Haskoning de vrijheid heeft door haar gesignaleerde misstanden die de samenleving – en, meer in het bijzonder in casu de inwoners van de gemeente [naam gemeente] – raken met haar rapport onder de aandacht van haar opdrachtgever in het bijzonder en het publiek in het algemeen te brengen en aan de kaak te stellen. Haskoning dient zich als onderzoeksbureau immers in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend te kunnen uitlaten. Aan de andere kant staat het recht van Vink Aannemingsbedrijf op bescherming van haar eer en goede naam. Zij heeft er belang bij om niet door publicaties (in de pers) te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan haar bedrijfsdebiet (artikel 8 EVRM).
4.5.
Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband en samenhang te beschouwen omstandigheden, waarbij onder meer relevant is (a) de aard van de gepubliceerde beschuldigingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die beschuldigingen betrekking hebben, (b) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die de publicaties aan de kaak beogen te stellen, (c) de mate waarin ten tijde van de publicaties de beschuldigingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, (d) de inkleding van de beschuldigingen, gezien in verhouding tot de hiervoor genoemde factoren, (e) de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicaties, het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden, (f) de mate van zorgvuldigheid van het aan de publicaties ten grondslag gelegde onderzoek, (g) de kans dat de betreffende informatie, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen, en, tot slot, (h) de zwaarte van de opgelegde sanctie. Genoemde omstandigheden zijn niet limitatief en wegen niet zonder meer alle even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht aan toepasselijke omstandigheden moet worden gehecht hangt af van het concrete geval.
4.6.
Bij deze belangenafweging komt in beginsel geen voorrang toe aan het ene of het andere recht. Dat betekent dat de toetsing in één keer moet geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op de ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op dat andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het tweede lid van de artikelen 8 en 10 EVRM.
4.7.
Vink c.s. hebben aan hun stelling dat Haskoning onrechtmatig heeft gehandeld in hoofdzaak ten grondslag gelegd dat het door Haskoning opgestelde rapport van 19 maart 2019 en de door of namens Haskoning (al dan niet in de media) gedane uitlatingen daarover onvoldoende steun vinden in het feitenmateriaal en dat het Vink-concern door het rapport en de uitlatingen hierover forse vermogens- en reputatieschade heeft geleden.
4.8.
Gelet op de stellingen van partijen en de door hen overgelegde stukken in het licht van het hiervoor geschetste beoordelingskader acht de rechtbank voor de beoordeling de volgende omstandigheden relevant.
4.8.1.
Niet in geschil is dat bij de partijkeuring van de partij grond (met nummer [naam partij] ) in 2015 in opdracht van Vink c.s. styreen is aangetroffen. Evenmin is in geschil dat in het in 2019 door Haskoning in opdracht van de gemeente [naam gemeente] geanalyseerde monster onttrokken op de locatie [naam locatie] styreen is aangetroffen.
4.8.2.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is door of namens Vink c.s. verklaard dat alle op de locatie [naam locatie] geleverde en toegepaste grond van Vink c.s. afkomstig is en dat er op die locatie geen zand van derde partijen is toegepast. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat op de locatie [naam locatie] in ieder geval ook zand uit partij [naam partij] is toegepast
4.8.3.
Ter comparitie is namens de door Vink c.s. meegebrachte deskundige van Tauw verklaard dat: “(..) het maken van een zeefkromme (een soort ‘DNA-profiel’) van een partij zand niet gebruikelijk is in het kader van een onderzoek zoals door Haskoning is uitgevoerd, tenzij sprake is van een sterke verontreiniging van de grond.”
4.8.4.
De stelling van Vink c.s. dat de op de locatie [naam locatie] aangetroffen styreen ook uit de reeds aanwezige fundatielaag afkomstig zou kunnen zijn, wordt, mede gelet op het op dit punt door Haskoning gevoerde verweer, als niet, althans onvoldoende, onderbouwd gepasseerd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen.
4.8.5.
Ter comparitie is door of namens Vink c.s. verklaard:
“Zembla heeft op diverse momenten en op diverse manieren aandacht besteed aan deze kwestie. In november 2018 heeft zij er een uitzending aan gewijd en op haar website staat een verwijzing naar het rapport van Haskoning. (…) De verwijzing dateert van na het rapport van Haskoning.”
en voorts:
“Door de berichtgeving in de media na het uitkomen van het DAT-rapport heeft het Vink-concern forse schade geleden.”
4.8.6.
Door Haskoning is onbetwist gesteld dat de heer [naam persoon] niet met Zembla heeft gesproken maar alleen met omroep Gelderland, naar aanleiding van een informatieavond voor de bewoners van de wijk.
4.9.
Al deze omstandigheden afwegende, is de rechtbank van oordeel dat Haskoning niet in strijd heeft gehandeld met hetgeen in het maatschappelijke verkeer betaamt door haar rapport met deze inhoud uit te brengen en door in de media uitlatingen te doen op basis van dit rapport. Niet, of althans onvoldoende, is komen vast te staan dat het Rapport Haskoning en de door of namens Haskoning (al dan niet in de media) gegeven toelichting daarop, op dat moment feitelijk onjuist waren, omdat het was gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek door Haskoning en/of Haskoning dit anderszins had kunnen weten. Indien en voor zover de - in de tijd latere - Beoordeling Tauw, de Beoordeling Witteveen + Bos, het Rapport [naam locatie] en de brief van Tauw van 21 juni 2019, afzonderlijk dan wel in onderling verband en samenhang bezien, al aanleiding mochten geven tot een andere conclusie dan zoals door of namens Haskoning (schriftelijk en/of mondeling) is bericht, is daarmee niet gezegd dat het voordien door Haskoning berichten zoals gedaan onrechtmatig was. Immers, indien en voor zover voornoemde documenten al relevante nieuwe informatie bevat(ten), wordt daarmee de eerdere berichtgeving door Haskoning nog niet ondeugdelijk, maar hooguit achterhaald.
De rechtbank heeft bij de afweging van alle omstandigheden ook meegewogen dat Haskoning haar onderzoeksresultaat zorgvuldig heeft ingekleed. Zo heeft Haskoning in haar rapport door het gebruik van de woorden “meer dan aannemelijk” geen absolute stelligheid gepretendeerd ter zake haar conclusie. Haskoning heeft voorts in het rapport expliciet aangegeven dat door haar, afgezien van het zand op de plek van de ene boring [codering boring 1] , geen verontreinigd zand dat afkomstig was van Vink Aannemingsbedrijf is aangetroffen en zij heeft in haar rapport de betrokken bewoners verzekerd dat zij zich geen zorgen hoeven maken over hun gezondheid.
4.10.
In aanvulling op het voorgaande geldt als relevante omstandigheid in het kader van de beoordeling door de rechtbank dat er reeds in november 2018, en dus ruim voor de inmenging van Haskoning in deze kwestie, al sprake was van negatieve berichtgeving in de landelijke media over het door Vink c.s. toegepaste zand in [naam gemeente] . Deze berichtgeving heeft, zoals namens Vink c.s. ter comparitie ook is verklaard, schade berokkend aan Vink c.s. Op het moment van uitbrengen van het rapport door Haskoning en de toelichting daarop was deze schade al geleden en was, nu het over hetzelfde onderwerp ging, niet meteen veel extra schade te verwachten, mede in aanmerking nemende dat Haskoning alleen in regionale media toelichting heeft gegeven op het rapport. Dat er in werkelijkheid door het uitbrengen van het rapport en de uitlatingen hierover door Haskoning wel extra schade is geleden door Vink Aannemingsbedrijf, is door Vink c.s. ook op geen enkele wijze onderbouwd.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.12.
Vink c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij – hoofdelijk – worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Haskoning worden tot op heden begroot op € 1.086,00 (2 pnt x € 543,00 tarief II).

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Vink c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Haskoning tot op heden begroot op € 1.086,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.801/1582