[eiseres] heeft na vermindering van haar eis ter zitting gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair te verklaren voor recht dat de huurpenningen verschenen vanaf 4 oktober 2016 tot en met 31 januari 2017 voor een bedrag van € 99.252,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, boedelvorderingen zijn;
II. subsidiair te verklaren voor recht dat de huurpenningen verschenen vanaf 4 oktober 2016 tot en met 30 december 2016 voor een bedrag van € 73.004,09, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, boedelvorderingen zijn;
III. meer subsidiair te verklaren voor recht dat Van der Duijn-Schouten over de periode van 4 oktober 2016 tot en met 30 december 2016 voor een bedrag van € 73.004,09 een gebruiksvergoeding verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
IV. te verklaren voor recht dat de gebruiksvergoeding zoals genoemd onder III. een boedelvordering is;
V. te verklaren voor recht dat door [eiseres] gemaakte energiekosten vanaf 4 oktober 2016 tot en met 30 januari 2017 ten bedrag van € 4.118,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, boedelvorderingen zijn;
VI. te verklaren voor recht dat de door [eiseres] na datum faillissement geleden schade vanwege opruimkosten voor een bedrag van € 22.016,81, te vermeerderen met de wettelijke rente, een boedelvordering is;
VII. te verklaren voor recht dat de door [eiseres] na datum faillissement betaalde opruimkosten voor een bedrag van € 2.541,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, boedelvorderingen zijn;
VIII. te verklaren voor recht dat de door [eiseres] na datum faillissement betaalde opruimkosten ter zake de olie voor een bedrag van € 2.383,05, te vermeerderen met de wettelijke rente, boedelvorderingen zijn;
ten aanzien van Van der Duijn-Schouten q.q.:
IX. te verklaren voor recht dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door de boedelvordering van [eiseres] niet als boedelvordering te erkennen;
X. Van der Duijn-Schouten q.q. te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door [eiseres] geleden schade, ten bedrage van € 101.109,91;
XI.
primair: Van der Duijn-Schouten q.q. te veroordelen de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden, ten bedrage van € 9.851,88 incl. btw te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair: Van der Duijn-Schouten q.q. te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.877,80 ex artikel 6:96 lid 2 BW te vermeerderen met de wettelijke rente;
XII. Van der Duijn-Schouten q.q. te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente;
ten aanzien van Van der Duijn-Schouten pro se:
XIII. te verklaren voor recht dat Van der Duijn-Schouten onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door de boedelvorderingen van [eiseres] niet als boedelvordering te erkennen, althans door het bedrijfspand niet behoorlijk te ontruimen en [eiseres] met de rommel te laten zitten;
XIV. voor zover de curator onvoldoende verhaal biedt Van der Duijn-Schouten pro se te veroordelen tot betaling van al hetgeen de curator alsdan nog verschuldigd blijft ter zake het onder X. van het petitum gevorderde, te vermeerderen met de wettelijke rente;
XV.
primairvoor zover de curator onvoldoende verhaal biedt Van der Duijn-Schouten pro se te veroordelen tot betaling van al hetgeen alsdan nog verschuldigd blijft ter zake de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten, zijnde een bedrag van € 9.851,88 incl. btw te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair: voor zover de curator onvoldoende verhaal biedt Van der Duijn-Schouten pro se te veroordelen tot betaling van al hetgeen alsdan nog verschuldigd blijft ter zake de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten op grond van de wet BIK, zijnde een bedrag van € 1.877,80 ex artikel 6:96 lid 2 BW te vermeerderen met de wettelijke rente;
XVI. Van der Duijn-Schouten pro se te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.