Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- Belastingdienst (hierna: Belastingdienst);
- Capabel Onderwijsgroep B.V., vertegenwoordigd door GGN (hierna: Capabel);
- verzoekster;
- [naam 1] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
- [naam 2] , werkzaam bij [naam organisatie] (hierna:
2.Het verzoek
3.Het verweer
28 november 2015 heeft opgelegd gekregen. Het vergrijp kan omschreven worden als het willens en wetens aanvragen van een voorziening, waarvan op voorhand al bekend had moeten zijn dat er geen recht op deze voorziening bestond, een en ander met het oogmerk om wederrechtelijk voordeel te genieten. De boete is op 9 januari 2016 onherroepelijk vast komen te staan. Instemming met de aangeboden regeling komt er volgens de Belastingdienst op neer dat verzoekster de sanctie die haar is opgelegd ontloopt. Dat verzoekster in de periode 2012-2015 geen inkomsten had (afgezien van een korte periode bijstandsuitkering) leidt ook tot de conclusie dat er geen reden was waarom zij haar kind op een opvang moest plaatsen. Verder heeft verzoekster de kinderopvangtoeslag voor dagopvang laten doorlopen terwijl haar kind inmiddels de leerplichtige leeftijd had bereikt en daarom niet meer in aanmerking kwam voor kinderopvang.
Wat betreft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft de Belastingdienst aangevoerd dat verzoekster de afgelopen vijf jaar niets tot weinig heeft gedaan om het ontstaan van de schulden te voorkomen of beperken. Verzoekster heeft geen poging gedaan om een betalingsregeling af te spreken. Daarnaast werkt verzoekster niet fulltime. Zij heeft zich niet ingespannen om haar schulden te betalen. Het gedane voorstel is volgens de Belastingdienst niet het maximaal haalbare.
4.De beoordeling
Daarnaast heeft verzoekster in 2015 een schuld laten ontstaan bij Capabel, terwijl zij wist (of behoorde te weten) dat zij niet over de financiële middelen beschikte om de kosten van de opleiding te kunnen betalen. Door toch te starten met deze opleiding en de kosten daarvan niet te voldoen, is verzoekster deze schuld aan Capabel niet te goeder trouw aangegaan. Op grond van deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat deze schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. Ook om die reden kunnen de beide schuldeisers niet in redelijkheid gedwongen worden alsnog akkoord te gaan met de minnelijke regeling.