ECLI:NL:RBROT:2020:3597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C/10/592680 / JE RK 20-635
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht op 5 maart 2020, en betreft zorgen over de ontwikkeling en opvoedomgeving van [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij betrokkenen telefonisch zijn gehoord vanwege de COVID-19 maatregelen. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft het verzoek ondersteund, terwijl de vader niet bereikbaar was voor hulpverlening.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over [voornaam minderjarige], waaronder schoolverzuim en onduidelijkheid over haar verblijfplaats. De ouders zijn onvoldoende betrokken bij haar opvoeding en hebben niet adequaat gereageerd op de hulpverlening. De kinderrechter heeft geoordeeld dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is, gezien de tekortkomingen in de vrijwillige hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond voor de duur van zes maanden, met ingang van 24 maart 2020.

De beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/592680 / JE RK 20-635
datum uitspraak: 24 maart 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2003 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 5 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 6 maart 2020.
Op 24 maart 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft door middel van een conference call telefonisch gehoord:
- [voornaam minderjarige] , die voorafgaand apart is gehoord,
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen, maar niet telefonisch gehoord is de vader, dhr. [naam vader] , als informant.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling en opvoedomgeving van [voornaam minderjarige] . Er zijn zorgen over de briefwisseling tussen [voornaam minderjarige] en een oudere buurman in augustus 2019. Het is de Raad niet gelukt om met [voornaam minderjarige] en de vader, ondanks verschillende pogingen, contact te krijgen. Er lijkt bij de vader een patroon zichtbaar te zijn waarin hij niet bereikbaar is voor hulpverlening. Ook is er veel onduidelijkheid over de verblijfplaats van [voornaam minderjarige] en zijn er zorgen over haar schoolgang.

De standpunten

De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij begrijpt dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] en het opvoedklimaat. Er is sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis. Het schoolverzuim is sinds de kerstvakantie verminderd. [voornaam minderjarige] heeft verteld dat zij een ondertoezichtstelling lastig vindt, maar zij begrijpt dat de hulpverleners haar willen helpen. Er is nog geen concreet plan gemaakt voor de komende periode. Positief is dat de moeder ook wil dat het goed gaat met [voornaam minderjarige] .
De moeder is het eens met het verzoek. De moeder vindt het belangrijk dat de hulpverleners ook met [voornaam minderjarige] zelf praten. Het gaat op school steeds beter met [voornaam minderjarige] . De moeder heeft het afgelopen jaar veel fouten gemaakt. De moeder wil graag meewerken met de hulpverlening en wil samen tot een oplossing komen.

De beoordeling

Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter [voornaam minderjarige] , de zittingsvertegenwoordigster van de Raad, de vertegenwoordigster van de GI en de moeder telefonisch gehoord. De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
[voornaam minderjarige] wordt op dit moment ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. In augustus 2019 heeft [voornaam minderjarige] contact gehad middels een briefwisseling met een meerderjarige buurman, die thans veroordeeld is voor een zedenmisdrijf. Zij was regelmatig in de buurt van deze man en had mogelijk gevoelens voor hem. Ook was er sprake van veelvuldig schoolverzuim en was er veel onduidelijkheid over haar verblijfplaats. Daarnaast zijn er ernstige zorgen over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige] . De ouders lijken te weinig betrokken bij de opvoeding en schoolgang van [voornaam minderjarige] en zijn slecht bereikbaar voor de hulpverlening. Ook zijn beide ouders meerdere keren met politie in aanraking gekomen. Bovendien hebben zij haar onvoldoende weten te beschermen. De moeder stelt dat zij haar best doet, maar erkent ook dat zij in het verleden fouten heeft gemaakt. Met de moeder is de kinderrechter van oordeel dat [voornaam minderjarige] nu de aandacht en steun moet krijgen die zij verdient en nodig heeft.
Tot op heden is de hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond gekomen en zijn de ouders onvoldoende in staat gebleken om onder eigen verantwoordelijkheid de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [voornaam minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is om de ouders en [voornaam minderjarige] passende hulp en ondersteuning te bieden en de veiligheid van [voornaam minderjarige] te kunnen waarborgen. De kinderrechter acht het positief dat de moeder heeft aangegeven open te staan voor de hulpverlening en het belangrijk te vinden dat er met [voornaam minderjarige] gesproken wordt. Dit zal de samenwerking met de GI bevorderen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal [voornaam minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 24 maart 2020 tot 24 september 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.