In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De zaak vond plaats in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de zitting telefonisch is gehouden.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen, omdat de moeder, die geen vaste woonplaats heeft en met schulden kampt, niet in staat is om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. De vader, bij wie [voornaam minderjarige] woont, steunde het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, maar vond de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer nodig. De moeder was het eens met het verzoek, maar gaf aan dat het moeilijk is om een woning te vinden.
De kinderrechter oordeelde dat, gezien de omstandigheden, de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter concludeerde dat de moeder niet in staat is om [voornaam minderjarige] een veilige omgeving te bieden en dat de hulp van een jeugdbeschermer nog steeds vereist is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 oktober 2020, maar de machtiging tot uithuisplaatsing werd afgewezen, omdat de moeder instemde met de huidige situatie en de plaatsing bij de vader.