ECLI:NL:RBROT:2020:3601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C/10/593612 / JE RK 20-776
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg tijdens COVID-19

Op 24 maart 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak vond plaats in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de rechtbanken beperkt toegankelijk waren. De kinderrechter heeft de betrokkenen telefonisch gehoord via een conference call. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie voor jeugdhulpaanbieders, omdat de situatie bij de ouders onhoudbaar was. De ouders waren niet in staat om adequaat met elkaar te communiceren en afspraken te maken over de zorg voor [voornaam minderjarige]. De kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De machtiging werd verlengd tot 14 juni 2020, met de opdracht om een neutrale plek voor [voornaam minderjarige] te zoeken na de crisisopvang. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/593612 / JE RK 20-776
datum uitspraak: 24 maart 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2004 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

[naam stiefmoeder] ,

hierna te noemen de stiefmoeder, wonende te [woonplaats stiefmoeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 20 maart 2020 en de daarin genoemde stukken.
Op 24 maart 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden. De kinderrechter heeft door middel van een conference call telefonisch gehoord:
- [voornaam minderjarige] , die voorafgaand apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Epema,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.S. Winter,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Opgeroepen en niet telefonisch gehoord is de stiefmoeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] verblijft in een crisisopvang.
Bij beschikking van 28 februari 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot
14 juni 2020. De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 maart 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken. De beslissing voor het overig verzochte is aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. Nu resteert de periode tot
14 juni 2020.
De GI heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De afgelopen periode heeft [voornaam minderjarige] wisselende verblijfplaatsen gekend. Vanuit de jeugdreclassering is in oktober 2019 hulpverlening uit de Waag ingezet. Omdat een stabiele verblijfplaats nodig was, is met de ouders afgesproken dat [voornaam minderjarige] bij de vader zou verblijven. Dit verliep in het begin goed en er was steeds meer zicht op [voornaam minderjarige] . Sinds januari 2020 verbleef [voornaam minderjarige] bij de moeder, omdat er een incident met fysiek geweld heeft plaatsgevonden tussen [voornaam minderjarige] en de vader. Het verblijf bij de moeder heeft langer geduurd dan eigenlijk de bedoeling was. Beide ouders zijn welwillend, maar de hulpverlening stagneert. Omdat [voornaam zus minderjarige] op 12 maart 2020 met een spoedmachtiging bij de moeder werd geplaatst, is [voornaam minderjarige] teruggegaan naar de vader. Het was niet verantwoord om beide kinderen bij de moeder te laten verblijven. Zij maken weleens ruzie en er ontstonden spanningen thuis. Op 20 maart 2020 heeft de vader middels een WhatsApp bericht aan de GI laten weten dat hij de zorg voor [voornaam minderjarige] niet meer aan kon en hem naar de moeder zou brengen. De GI vond een plaatsing bij de moeder niet verstandig en er was geen plek in het netwerk beschikbaar. De GI heeft daarom een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht. De komende periode zal gekeken worden of [voornaam minderjarige] aangemeld kan worden bij een fasehuis of Kamertrainingscentrum. Het is belangrijk dat [voornaam minderjarige] een eigen neutrale plek krijgt.

De standpunten

Door en namens de vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De GI geeft aan dat [voornaam minderjarige] en [voornaam zus minderjarige] niet normaal met elkaar om kunnen gaan, maar de feitelijke situatie was dat zij allebei bij de moeder verbleven. De vader geeft toe dat hij [voornaam minderjarige] heeft vastgepakt, maar het mes dat [voornaam minderjarige] bij zich had, was niet voor de vader bedoeld. De vader heeft het bericht op 20 maart 2020 naar de GI in een emotioneel moment gestuurd met het doel om ervoor te zorgen dat de GI haar werk gaat doen. Het was niet de bedoeling om [voornaam minderjarige] op straat te zetten. De vader beseft nu dat hij het niet zo had moeten verwoorden, maar hij is het niet eens met de gang van zaken en het optreden van de GI. Er wordt al lange tijd gezegd dat er gezocht wordt naar een neutrale plek voor [voornaam minderjarige] , maar dit gebeurt niet. Op dit moment wil de vader liever dat [voornaam minderjarige] terug naar huis komt in plaats van dat hij in een crisisopvang verblijft. Het contact met [voornaam minderjarige] is verbeterd. Op de lange termijn moet gezocht worden naar een neutrale plek voor [voornaam minderjarige] , zodat hij een eigen plek heeft en rust krijgt.
Door en namens de moeder wordt aangegeven dat de crisisopvang voor [voornaam minderjarige] geen goede plek is. Het verblijf op de crisisopvang is niet voor lange duur. Tussen [voornaam minderjarige] en [voornaam zus minderjarige] is sprake van een goede broer-zusrelatie. Zij maken af en toe ruzie. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt. [voornaam minderjarige] is altijd welkom bij de moeder thuis, maar de moeder vindt dat dit niet de beste plek voor hem is.

De beoordeling

Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter [voornaam minderjarige] , de vertegenwoordigster van de GI, de belanghebbenden en hun advocaten door middel van een conference call telefonisch gehoord. De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – op dit moment voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
De ouders zijn tot op heden onvoldoende in staat om met elkaar te communiceren en afspraken over de kinderen te maken. [voornaam minderjarige] heeft veel wisselende verblijfplaatsen gekend. Hij mocht zelf bepalen of hij bij de vader of moeder wilde verblijven. De afgelopen periode hebben de emoties bij de vader vaak de overhand gehad. Er hebben met zowel [voornaam minderjarige] als [voornaam zus minderjarige] incidenten plaatsgevonden, waarbij de vader de kinderen fysiek heeft vastgepakt. Het lukt de vader dan niet om de situatie onder controle te krijgen. Ook verwijt de vader de moeder dat het niet goed gaat. De vader heeft aangegeven dat [voornaam minderjarige] niet langer bij hem kon verblijven. De kinderrechter begrijpt de zorgen en frustratie van de vader, maar de vader had het verblijf van [voornaam minderjarige] niet als dreigement mogen inzetten om de GI haar werk te laten doen. Dit is niet in het belang van [voornaam minderjarige] , omdat hij zijn zekerheid hierdoor kwijtraakt. De kinderrechter heeft er geen vertrouwen in dat de vader zich de komende periode anders gaat gedragen en is daarom van oordeel dat het verblijf van [voornaam minderjarige] in een crisisopvang gecontinueerd dient te worden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder daarom verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De komende periode dient gezocht te worden naar een neutrale plek voor [voornaam minderjarige] , waar hij na de crisisopvang langdurig heen kan gaan.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 14 juni 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.