ECLI:NL:RBROT:2020:3630

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
7314376 CV EXPL 18-46249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis na bewijslevering over de gestelde overeenkomst en subsidiaire vordering

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vermeende vaststellingsovereenkomst. [eiseres] stelde dat [gedaagde] haar € 2.300,-- verschuldigd was op basis van een overeenkomst die na een eerdere procedure tot stand zou zijn gekomen. Tijdens de procedure heeft [eiseres] getuigen gehoord, waaronder haar moeder en neef, maar de kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet geslaagd was in haar bewijsopdracht. De verklaringen van de getuigen en de e-mailcorrespondentie tussen de advocaten gaven onvoldoende steun aan de stelling dat er een bindende overeenkomst was gesloten. De kantonrechter concludeerde dat er geen redelijke mate van zekerheid bestond dat de partijen de door [eiseres] gestelde overeenkomst hadden gesloten. Daarom werd de vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst afgewezen. Ook de subsidiaire vordering van [eiseres] werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De kantonrechter vernietigde een eerder verstekvonnis en veroordeelde [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7314376 CV EXPL 18-46249
uitspraak: 10 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres],
wonende op een geheim adres,
eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. P.H. Ruys,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. I.P. Biemond.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 24 mei 2019 en de daarin genoemde stukken;
de akte van de zijde van [eiseres] ;
het proces-verbaal van het op 5 augustus 2019 gehouden getuigenverhoor;
het proces-verbaal van het op 28 oktober 2019 gehouden getuigenverhoor;
de conclusie na enquête van de zijde van [eiseres] ;
de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde] .
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 24 mei 2019 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling dat na de comparitie van partijen in de procedure met zaaknummer 5515810 CV EXPL 16-46947 tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] € 2.300,-- aan [eiseres] dient te betalen. Ter levering van dit bewijs heeft [eiseres] zichzelf, haar moeder mevrouw [getuige 1] , haar neef de heer [getuige 2] en [gedaagde] als getuigen gehoord.
2.2
[eiseres] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…)Op 2 maart 2017 heb ik [gedaagde] een email gestuurd waar in staat dat ik via de advocaten heb gehoord dat hij voor of op 6 maart 2017 zorgt dat het geld overgemaakt is en dat ik het hartstikke fijn vind dat de zaken nu afgehandeld worden. Hierop heb ik een reactie van [gedaagde] gekregen waarin hij schreef dat hij het ook fijn vond dat de kwestie nu opgelost zou worden.Wij hebben afgesproken dat de overdracht van de nog te verdelen goederen zou plaatsvinden op mijn verjaardag 11 maart 2017 om 9.00 uur. De afspraak was dat [gedaagde] ervoor zou zorgen dat het geld dan op mijn rekening stond. Aangezien ik op 6 maart 2017 die € 2.300,-- nog steeds niet op mijn rekening had, heb ik mijn advocaat gebeld. Van haar had ik gehoord dat zij contact had gehad met de advocaat van [gedaagde] , mr. Biemond. Die vertelde dat hij [gedaagde] gesproken had en dat hij gezegd had dat het geld zou worden overgemaakt. Ik heb die email correspondentie van mijn advocaat gekregen en ook [gedaagde] was daar kennelijk van op de hoogte omdat toen ik hem vertelde over de afspraak over het betalen van € 2.300,-- hij niet zei dat is helemaal niet afgesproken of iets dergelijks. Hij vond het ook fijn dat het eindelijk werd afgesloten. Ik heb daarover gemaild met [gedaagde] en [gedaagde] heeft mij ge’smst. (…)
Mr. Ruys heeft mij de mailwisseling met mr. Biemond gestuurd, waarin staat dat [gedaagde] ervoor gaat zorgen dat op 6 maart 2017 het geld op mijn rekening staat. Daarin stond ook dat dan de inboedelwisseling zou gaan plaatsvinden en dat ik de velgen zou brengen. Dit alles stond in een email van mr. Biemond aan mr. Ruys. In die email van mr. Biemond stond ook het bedrag van € 2.300,-- genoemd. (…)
2.3
Mevrouw [getuige 1] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“U zegt mij dat ik gehoord word in een kwestie tussen mijn dochter en mijn ex schoonzoon, die ik [gedaagde] zal noemen. (…) Op 11 maart 2017, de verjaardag van [eiseres] , ben ik met mijn dochter in mijn auto naar het huis van de ouders van [gedaagde] in [plaatsnaam] gereden omdat daar een aantal spullen stonden waarvan was afgesproken dat die naar [eiseres] zouden gaan. (…) In mijn aanwezigheid is toen niet gesproken over geld of over een geldbedrag, maar ik weet wel dat [gedaagde] nog geld aan [eiseres] moest betalen. Ik weet niet om hoeveel geld het gaat, ik dacht iets van € 2.500,-- maar precies weet ik het niet. (…) Ik wist dat [gedaagde] moest betalen omdat mijn dochter mij dat toentertijd verteld had.”
2.4
De heer [getuige 2] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Ik ben een neef van [eiseres] en heb haar geholpen om wat spullen te verhuizen. Dat was op 11 maart 2017, de verjaardag van [eiseres] . (…) Ik heb de ex man van [eiseres] , die ik [gedaagde] zal noemen, die dag niet gezien. Ik heb wel gehoord dat [eiseres] en [gedaagde] een telefoongesprek hebben gevoerd waarbij [eiseres] vroeg naar het laminaat en ze spraken over velgen. (…) Ik weet niets over geldproblemen tussen [gedaagde] en [eiseres] .”
2.5
[gedaagde] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Mijn ex-echtgenote, [eiseres] , is op enig moment bij mij weggegaan en heeft mij laten zitten met alle kosten, waaronder de kosten van het huis. (…) Ik heb met de woningbouwvereniging afspraken gemaakt en het huis leeggehaald. De spullen heb ik bij mijn ouders opgeslagen en nadat alles was verdeeld, ik bedoel daarmee kasten, stoel en laminaat parket en voor zover ik mij herinner waren er geen afspraken gemaakt over betaling van een bedrag aan mijn ex. Afgesproken was dat mijn ex de spullen die naar haar moesten zou komen ophalen met familieleden. Op de dag dat was afgesproken heb ik de spullen buiten gezet. Ik was er toen zelf niet aanwezig. (…) De datum van de uitruil van de goederen is tot stand gekomen via een sms of een telefoon. Ik weet niet meer hoe dat toen gegaan is. (…) Ik weet nog wel dat mijn ex geld van mij wilde hebben maar daarmee heb ik niet ingestemd. Zij wilde zo veel, ook wilde ze mij uit de ouderlijke macht laten zetten. Ik weet niet waar het bedrag vandaan kwam wat zij van mij wilde hebben. Over dat bedrag heb ik niet met haar of met anderen gesproken ik heb alleen met mijn advocaat over dat bedrag gepraat. Ik weet nog wel dat ik in verband met de betaling van een bedrag bij de rechtbank ben geweest, maar waar dat precies over ging kan ik mij niet herinneren want ik heb veel zaken lopen. (…) Ik kan mij niet herinneren dat er problemen waren met een schuld aan de belastingdienst of dat daar over gesproken is met mijn ex.”
2.6
Verder heeft [eiseres] gewezen op haar e-mail van 2 maart 2017 aan [gedaagde] en haar e-mail van 3 maart 2017 aan haar advocaat. In de e-mail van 2 maart 2017 staat, voor zover hier van belang:
“Via de advocaten heb ik gehoord dat jij voor of op 6 maart zorgt dat het geld overgemaakt is. Ik vind het hartstikke fijn dat zaken nu afgehandeld worden. (…)”
In de e-mail van 3 maart 2017 staat, voor zover hier van belang:
“Hij heeft me gesmst dat hij het ook fijn vind dat het word opgelost en dat hij wil dat ik op zijn andere smsje’s reageer maar dat doe ik uiteraard niet. (…)”
2.7
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiseres] niet geslaagd in haar bewijsopdracht.
Zij heeft als getuige verklaard dat uit de correspondentie tussen de advocaten blijkt dat [gedaagde] € 2.300,-- aan haar dient betalen, maar aan haar verklaring als partijgetuige komt slechts beperkte betekenis toe. Haar verklaring kan alleen worden gebruikt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). Het noodzakelijk te achten aanvullende bewijs heeft [eiseres] niet bijgebracht.
2.8
Mevrouw [getuige 1] heeft niet verklaard over een tussen partijen gesloten vaststellings-overeenkomst. Zij heeft slechts in algemene zin verklaard dat [gedaagde] een bedrag aan [eiseres] moest betalen en dat zij deze informatie van [eiseres] heeft gekregen. Uit haar verklaring kan niet worden afgeleid dat partijen afspraken hebben gemaakt over een door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen bedrag. Zij verklaart dat in haar aanwezigheid niet is gesproken over geld of over een geldbedrag. De heer [getuige 2] heeft niets verklaard over een door [gedaagde] te betalen bedrag. Hij verklaart niet over geldproblemen tussen partijen te weten, zodat in dit opzicht zijn verklaring niet kan bijdragen aan het te leveren bewijs. [gedaagde] als getuige gehoord, heeft verklaard dat voor zover hij zich herinnert er geen afspraken zijn gemaakt over betaling van een bedrag aan [eiseres] .
2.9
De door [eiseres] aangehaalde correspondentie levert evenmin bewijs van haar stelling op. Uit de e-mails blijkt alleen dat [eiseres] het sms-bericht van [gedaagde] heeft geïnterpreteerd als een erkenning van de overeenkomst. De sms-correspondentie is echter niet in het geding gebracht, zodat het bericht niet in de context kan worden gelezen. De enkele interpretatie van [eiseres] is onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] de betaalafspraak impliciet heeft erkend.
2.1
Gelet op het bovenstaande is niet met een redelijke mate van zekerheid komen vast te staan dat partijen de door [eiseres] gestelde en door [gedaagde] betwiste vaststellingsovereen-komst hebben gesloten. De vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst wordt daarom afgewezen.
2.11
Het gevorderde executieverbod zal eveneens worden afgewezen. Het is niet mogelijk met terugwerkende kracht een verbod op te leggen het vonnis van 21 juli 2017 te executeren, dat al geëxecuteerd is. Bovendien valt niet in te zien wat de rechtsgevolgen van een dergelijk verbod zouden zijn, nu [eiseres] heeft gesteld dat zij reeds heeft voldaan aan dat vonnis. Daarbij komt dat [eiseres] niet heeft gesteld dat [gedaagde] het vonnis - ondanks dat zij al heeft betaald - alsnog of opnieuw ten uitvoer wil leggen, zodat ook geen grond bestaat voor een verbod.
2.12
[eiseres] heeft subsidiair aangevoerd dat [gedaagde] de helft van de waarde van de door hem verkochte auto dient te vergoeden, hetgeen [gedaagde] betwist. [eiseres] heeft echter niet uitgelegd waarom [gedaagde] hiertoe gehouden zou zijn. Dit deel van de vordering zal daarom bij gebrek aan een deugdelijke grondslag worden afgewezen.
2.13
[eiseres] heeft voorts gesteld dat [gedaagde] de vervangingswaarde van de niet-afgegeven of kapot afgegeven spullen dient te vergoeden. Dit is door [gedaagde] betwist. [eiseres] heeft haar stelling onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde boedelverdelingslijst kan niet worden afgeleid of dit de overeengekomen definitieve verdeling betreft. [eiseres] heeft verder geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt welke spullen [gedaagde] aan haar diende te geven. Daarnaast heeft [eiseres] de door haar gestelde schade niet onderbouwd. Het is onduidelijk waar de in de inleidende dagvaarding genoemde – geschatte – bedragen op zijn gebaseerd. [eiseres] heeft verder ook niet gesteld dat de beschadigingen door [gedaagde] zijn veroorzaakt. [eiseres] en [gedaagde] hebben deze spullen voor langere tijd samen gebruikt en in hun bezit gehad. Het is daarom goed voorstelbaar dat de beschadigingen
in de loop der jaren zijn ontstaan. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien waarom eventuele beschadigingen alleen aan [gedaagde] te wijten zouden zijn. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
2.14
Nu zowel de primaire vordering als de subsidiaire vordering van [eiseres] moeten worden afgewezen, dient het op 18 mei 2018 gewezen verstekvonnis te worden vernietigd.
wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 525,00 (2,5 punten tarief € 210,00). Bij de berekening van het salaris van de gemachtigde worden geen punten toegekend voor de voortzetting van het getuigenverhoor aan de zijde van [eiseres] , omdat de kosten daarvan voor rekening van [gedaagde] moeten blijven. [gedaagde] is immers bij het eerste getuigenverhoor niet verschenen – terwijl de griffier van de rechtbank wel beveiligd vervoer voor hem had aangevraagd – waardoor een andere datum voor het getuigenverhoor moest worden bepaald.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
vernietigt het op 18 mei 2018 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde, dat rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33945