ECLI:NL:RBROT:2020:3669

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
8175236 CV EXPL 19-49983
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en termijn van betaling in huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is er sprake van een huurachterstand van vijf maanden door de gedaagden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.C.Y. Cheung, heeft de gedaagden gedagvaard wegens deze achterstand en vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De gedaagden hebben de vordering betwist en aangegeven in financiële problemen te verkeren, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de gedaagden niet voldoende zijn om de vordering van de eiser te weerleggen. De kantonrechter heeft besloten om gedaagden een termijn van één maand te geven om de achterstand van € 1.967,73 en de rente van € 2,48 te betalen, met de mogelijkheid van ontbinding van de huurovereenkomst indien deze termijn niet wordt nageleefd. De rechter heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 20 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8175236 \ CV EXPL 19-49983
uitspraak: 20 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
woonplaats: [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
procederend in persoon.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 13 november 2019, met producties;
  • de aantekeningen van de rolzitting van 26 november 2016, alwaar gedaagden mondeling hebben geantwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de aantekeningen van de rolzitting van 20 februari 2020, alwaar gedaagden mondeling hebben gereageerd.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Tussen partijen bestaat met ingang van 13 februari 2019 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te Schiedam (hierna: het gehuurde).
2.2
De huur bedroeg laatstelijk € 552,68 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.3
Eiser heeft gedaagden eerder op 5 augustus 2019 gedagvaard wegens een huurachterstand, waarbij tevens ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde werd gevorderd. Bij onder zaaknummer 7970475 CV EXPL 19-35079 gewezen verstekvonnis van 3 september 2019 zijn de vorderingen van Bussink afgewezen. In het vonnis is voor zover van belang het volgende vermeld en overwogen:
“(…)
1. Het verloop van de procedure
Eiser heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te Schiedam, [adres] , te ontbinden en gedaagden te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan eiser van de door eiser genoemde bedragen, waarin begrepen € 2.210,72 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand juli 2019.
(…)
Eiser heeft de vordering verminderd met € 2.620,63, ontvangen op 7 augustus 2019 en verminderd met een bedrag van € 520,00, ontvangen op 7 augustus 2019, alsmede verminderd met een bedrag van € 32,00, ontvangen op 12 augustus 2019.

2..De beoordeling van de vordering

(…)
Nu gedaagde na dagvaarding en voor de eerst dienende dag de gehele vordering, rente en buitengerechtelijke kosten heeft voldaan (zelfs meer), heeft eiseres de onderhavige procedure ten onrechte doorgezet. Eiseres had ervoor moeten kiezen om de dagvaarding op de eerst dienende dag terug te nemen. Nu eiseres dat niet heeft gedaan blijven de proceskosten die voor rekening van gedaagde moeten komen beperkt tot de explootkosten en het gemachtigdensalaris op basis van één punt. Het griffierecht dient eiseres als nodeloos gemaakt voor eigen rekening te nemen. Nu gedaagde echter in totaal € 552,- meer heeft betaald dan aan hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en rente toewijsbaar zou zijn, bestaat er geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken, zodat de vordering dan ook wordt afgewezen. (…)”

3..De vordering

3.1
Eiser heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaan huurovereenkomst te ontbinden en gedaagden te veroordelen het gehuurde te ontruimen binnen 7 dagen en gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.967,73 ter zake van huurachterstand en € 2,48 aan verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten en de nakosten, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten.
3.2
Aan zijn vordering heeft eiser naast de onder 2. vermelde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Gedaagden zijn, ondanks sommaties, in gebreke gebleven met voldoening van de verschuldigde huur. Berekend tot en met de maand november 2019 is sprake van een huurachterstand van € 1.967,73. Ook de huur voor december 2019 en januari 2020 is lopende de onderhavige procedure onbetaald gelaten. Deze huurachterstand alsmede gelet op de omstandigheid dat sprake is van herhaalde wanprestatie rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.

4..Het verweer

Gedaagden hebben de vordering betwist. Het verweer van gedaagden wordt hierna in de beoordeling besproken.

5..De beoordeling

5.1
Eiser vordert een bedrag van € 1.967,73 ter zake huurachterstand. Dit bedrag bestaat volgens de dagvaarding uit de verschuldigde huur voor de maanden augustus 2019 van € 309,69 en september, oktober en november 2019 van elk € 552,68. Gedaagden betwisten niet de huur voor september, oktober en november 2019 onbetaald gelaten te hebben.
Ten aanzien van de huur voor augustus 2019 hebben gedaagden echter gesteld dat in het vonnis van 3 september 2019, weergegeven onder 2.3 van de vaststaande feiten, betalingen staan vermeld en dat met die betalingen de huur tot en met de maand augustus 2019 is betaald. Dit verweer slaagt niet. Eiser heeft bij conclusie van repliek immers gesteld en met een specificatie genoegzaam onderbouwd dat de huur voor de maand augustus 2019 niet volledig is voldaan. De kantonrechter constateert dat in het onder 2.3 weergegeven vonnis van 3 september 2019 door de kantonrechter is uitgegaan van een huurachterstand tot en met de maand juli 2019 van € 2.210,72. Eiser heeft in dat kader onweersproken gesteld dat de totale vordering in die procedure, inclusief rente en kosten, € 2.929,64 bedroeg. Nu in voornoemd vonnis is vastgesteld dat gedaagden in die procedure na dagvaarding in totaal een bedrag van € 3.172,63 hadden betaald, hadden gedaagden een bedrag van € 242,99 teveel betaald. Eiser heeft vervolgens bij conclusie van repliek gesteld dat hij dat bedrag van € 242,99 in mindering heeft laten strekken van de verschuldigde huur voor augustus 2019 van € 552,68, waarna nog een bedrag van € 309,69 ter zake de huur voor augustus 2019 resteert dat onbetaald is gebleven. Nu gedaagden niet hebben gesteld dat zij na het gewezen vonnis van 3 september 2019 nog andere betalingen hebben verricht, is de gevorderde hoofdsom van € 1.967,73 toewijsbaar.
5.2
Gedaagden beroepen zich op hun moeilijke financiële situatie om welke reden zij thans niet in staat zijn in één keer te betalen en wensen een betalingsregeling te treffen. Eiser heeft bij conclusie van repliek niet ingestemd met een betalingsregeling.
De kantonrechter overweegt dienaangaande dat een eventuele afbetalingsregeling een zaak van overleg is tussen partijen (of hun gemachtigden) en dat de kantonrechter niet zonder instemming van eiser een betalingsregeling kan opleggen.
5.3
De hoogte van de huurachterstand, welke gedurende deze procedure substantieel is toegenomen tot ruim 5 maanden huur, rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van gedaagden tot ontruiming van het gehuurde. Gedaagden hebben in dat kader aangevoerd dat zij tijdelijk in financiële problemen verkeren omdat de vorige verhuurder de bankrekening van gedaagden in november 2019 heeft geblokkeerd. De door gedaagden aangevoerde financiële (privé) omstandigheden, hoe vervelend ook, zijn niet toereikend om aan toewijzing van deze vordering van eiser in de weg te staan. De kantonrechter maakt echter, gelet op de belangen van gedaagden en gelet op de omstandigheid dat gedaagden hebben gesteld dat zij op zeer korte termijn een bedrag van € 1.800,00 kunnen en ook zullen voldoen aan eiser en zij daarnaast de lopende huur zullen betalen, gebruik van de wettelijke bevoegdheid gedaagden een termijn van één maand toe te staan om de schuld aan eiser met rente en kosten - naast de lopende huur - alsnog te betalen. De door eiser gestelde herhaalde wanprestatie staat niet in de weg aan toepassing van een terme de grȃce, omdat in het onderhavige geval geen sprake is van herhaalde wanprestatie. Gedaagden zijn immers in het vonnis van 3 september 2019 niet tot betaling van een huurachterstand veroordeeld.
5.4
De gevorderde rente van € 2,48 wordt als niet weersproken en op de wet gegrond toegewezen.
5.5
Als de in het ongelijk gestelde partij worden gedaagden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, om aan eiser tegen kwijting te betalen een bedrag van € 1.967,73 aan huurachterstand berekend tot en met de maand november 2019 en € 2,48 aan verschenen rente berekend tot en met 6 november 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf 7 november 2019 aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiser vastgesteld op € 332,06 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
staat gedaagden toe om het totaal van de aan eiser verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hierboven genoemd, naast de lopende huur, aan eiser te betalen binnen één maand na de uitspraak van dit vonnis;
en bovendien, maar alléén voor het geval gedaagden niet binnen de gestelde termijn geheel aan die betalingsverplichtingen voldoet:
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen met ingang van de dag na afloop van vorenbedoelde termijn van één maand en veroordeelt gedaagden om het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagden daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiser te stellen;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, om aan eiser te betalen € 552,68 per maand met ingang van de maand december 2019 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
735