ECLI:NL:RBROT:2020:3682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
KTN-8266850_21042020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en betwisting van opdrachtverlening

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van onbetaalde facturen van in totaal € 2.770,90 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De eiseres stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten voor werkzaamheden aan kavel 1 op het bedrijventerrein Ambachtsezoom, terwijl de gedaagde betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden. De procedure begon met een dagvaarding op 2 januari 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 19 februari 2020. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden zijn verricht in opdracht van de gedaagde, ondanks het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst. De gedaagde heeft niet geprotesteerd tegen de facturen en heeft eerder erkend dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief de wettelijke rente, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De eiseres had ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn afgewezen omdat niet is aangetoond dat een kosteloze aanmaning is verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8266850 CV EXPL 20-168
uitspraak: 2 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] , t.h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.B.A.M.E Leushuis,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 2 januari 2020, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 23 januari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de akte van de zijde van [gedaagde] ;
de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde producties van de zijde van [eiseres] ;
de spreekaantekeningen van de zijde van [eiseres] ;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1.
In mei 2019 hebben partijen bij [gedaagde] thuis met elkaar om de tafel gezeten om werkzaamheden te bespreken aan de kavel(s) op het bedrijventerrein Ambachtsezoom in Hendrik-Ido-Ambacht.
2.2
Op 18 juni 2019 zijn partijen met de stedenbouwkundige op gesprek geweest bij de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.
2.3
Een e-mail d.d. 3 juli 2019 van [eiseres] aan [gedaagde] vermeldt:
“Subject: [naam kavel 1] Ambachtsezoom
Beste [gedaagde] ,
Bijgevoegd het boekje voor [naam kavel 1] zoals besproken maandag hier op kantoor.
[…]
In een aansluitende mail stuur ik je de factuur voor de declaratie van onze besteedde uren aan [naam kavel 1] tot nu toe.”
2.4
[eiseres] heeft op 3 juli 2019 een factuur van in totaal € 1.790,80 gestuurd naar [gedaagde] voor werkzaamheden verricht aan [naam kavel 1] . In haar e-mail van 3 juli 2019 aan [gedaagde] staat:

Bijgevoegd de factuur op urenbasis voor onze werkzaamheden aan [naam kavel 1] .
Het maken van 3 studievarianten in A3-boek voor [naam kavel 1] . Overleg met de gemeente, stedenbouwkundige en opdrachtgever.”
2.5
Een e-mail d.d. 17 juli 2019 van de projectmanager [naam projectmanager] van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht aan [gedaagde] vermeldt:
“Subject: RE: [naam kavel 1] Ambachtsezoom
[…]
Hierbij de reactie van de stedenbouwkundige:
Goed ontwerp, maar toch een paar kleine opmerkingen:
[…]”
2.6
Op 19 juli 2019 is door [eiseres] nog een factuur gestuurd voor werkzaamheden aan [naam kavel 1] , ten bedrage van € 980,10.
2.7
Doordat betaling van de twee facturen uitbleef, heeft [eiseres] op 26 augustus 2019 [gedaagde] verzocht om de facturen te voldoen. In de e-mail staat:

Bijgevoegde factuur 19-047 van bijna 8 weken geleden staat in onze administratie nog steeds open. Wellicht is hij door de vakantieperiode aan je aandacht ontsnapt.”
2.8
[gedaagde] heeft nog diezelfde dag gereageerd op de e-mail van [eiseres] en heeft in zijn e-mail toegezegd dat de gevraagde betaling zo snel mogelijk zal plaatsvinden. In zijn e-mail staat verder:

Het is mij niet aan de aandacht ontsnapt cq vakantie. Maar ik was zoals je weet een bv aan het oprichten.
Met twee partners voor dit project. En dat heeft nog wat oponthoud gegeven. Betrffende grondlevering/stedebouwkundig
financiering en bank registratie en vakantie en aannemer. Hopende jou zo snel mogelijk alle info,s te kunnen verstrekken
Ik ben net terug van vakantie, dus ik ga snel weer aan de slag.
De gevraagde betaling zal ik zo snel mogelijk laten plaats vinden”
2.8
Door [eiseres] is op 26 september 2019 nogmaals een herinnering voor de openstaande facturen gestuurd. In haar e-mail staat:
“Graag aandacht voor beide nog openstaande facturen.In je mail hieronder gaf je aan de gevraagde betaling zo snel mogelijk te laten plaats vinden.We zijn ondertussen weer een maand verder.”
2.9
Daarop heeft [gedaagde] nog op dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Ik nog bezig de bouwcombinatie te vormen cq een BV wanneer dat gerealiseerd is moeten de factureren en de eventuele meerdere uren op die naam komen te staan. Uiteraard blijf ik aansprakelijk.”
2.1
Op 22 oktober 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd waarin wordt aangegeven dat zij de vordering uit handen gaat geven. In de e-mail staat verder:
“Zoals net telefonisch ook aangegeven ga ik de vordering uit handen geven als de twee bijgevoegde facturen – één van 3 juli en één van 19 juli – eind van deze week niet voldaan zijn.Nogmaals, als de facturen t.z.t. een andere tenaamstelling moeten krijgen, dan is het helemaal geen probleem om aangepaste facturen te verzorgen.”
2.11
Door de toenmalige gemachtigde van [eiseres] is [gedaagde] op 31 oktober 2019 gesommeerd om binnen 14 dagen alsnog over te gaan tot betaling van de openstaande facturen.
2.12
[gedaagde] heeft daar op 1 november 2019 op gereageerd. In zijn e-mail staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Ik heb in mei dit jaar drie architecten gevraagd vrijblijvend een plan cq een ontwerp te maken waaronder Uw cliëntUit deze drie ontwerpen zou de beste en geschikste gekozen worden door mij en mijn opdrachtgever cq koper.Maar alle ontwerpen strookte niet met de stedebouwkundige eisen, ik heb daarna alle drie architecten in kontakt gebracht met de stedebouwkundige. Waarna zij weer vrijblijvend een aangepast ontwerp maakten wat ook weer ter goedkeuring moest worden gelegd. De heer [eiseres] was zou couland om meerdere ontwerpen te maken naar te vredenheid van mij en de inmiddels opgebouwde relatieWanneer het door hem geproduceerde plan als nog wordt goed gekeurd en gekozen ben ik bereid verder te praten over een eventuele opdracht. Dit heb ik diversen malen aan [eiseres] verteld, dus hij was op de hoogte.Ik denk dat [naam projectmanager] met zijn inzet de opdracht wel binnen te kunnen halen.”
2.13
Op 14 november 2019 heeft de toenmalige gemachtigde op de e-mail van [gedaagde] gereageerd. In haar e-mail staat verder, voor zover hier van belang, het volgende:
“[…]Hetgeen u beschrijft is correct met dien verstande dat dit ziet op een ander project dan het project waarvoor u een factuur ontvangen heeft.U bent actief met 2 kavels ( [naam kavel 2] en [naam kavel 1] ) op bedrijventerrein Ambachtsezoom in Hendrik-Ido-Ambacht. Het project waar u het over heeft, ziet op het project op kavel [naam kavel 2] . Het is correct dat cliënt daarvoor 3 ontwerpen gemaakt heeft op basis van ‘no cure no pay’.
Het project waarvoor de betreffende twee 2 facturen verstuurd zijn, betreft echter, zoals u bekend is, is het project op [naam kavel 1] op bedrijventerrein Ambachtsezoom in Hendrik-Ido-Ambacht. Dit is een project waar u al veel langer mee bezig bent en dat u niet binnen de stedenbouwkundige uitgangspunten en het beeldkwaliteitsplan van de gemeente kreeg. U heeft 15.000 euro in uw budget gereserveerd, zoals u bij herhaling aangegeven heeft, voor advieskosten voor de architect op dit project. Afgesproken is dat cliënt voor deze werkzaamheden – in tegenstelling tot het hiervoor genoemde andere project – zijn kosten zou declareren op basis van het u bekende uurtarief om het plan aan te passen, zodat het binnen de uitgangspunten van de gemeente zou vallen.
[…]
Het voorgaande blijkt ook uit uw mail d.d. 26 augustus 2019 waarin u geeft doende te zijn met de oprichting van een BV en dat u de betaling van de betreffende facturen zo snel mogelijk zal laten plaatsvinden. Dat wordt nogmaals bevestigd in uw mail d.d. 26 september 2019.
De facturen zijn erkend en dienen simpelweg voldaan te worden.”
2.14
[gedaagde] heeft op 18 november 2019 per e-mail gereageerd dat hij de visie van [eiseres] niet kan delen. In zijn e-mail staat verder, voor zover hier van belang, het volgende:
“[…]De visie van [naam persoon] kan ik niet delen.Hij vergeet te zeggen, toen hij het gesprek met de stedebouwkundige had gehad en dus zijn ontwerp moest aanpassen, ik dit moest melden bij mijn opdrachtgevers en die daar niet gelukkig mee waren.Zij meenden dat de architect had moeten weten wat de bouwvoorwaarden op het bedrijventerrein Ambachtsezoom zijn.Om het mij toegezegde budget te blijven kunnen gebruiken moest ik met reeds bestaand ontwerp overstappen naar een andere kavel[naam persoon] heeft mij met de kennis die hij reeds had opgedaan “door mijn invloed” goedwils geholpen met het nieuwe plan.Het klopt dat ik een budget had opgenomen voor advieskosten hetgeen ik met hem had besproken, maar er was nog geen omleinde opdrachtIk heb hem verteld dat ik met de opdrachtgevers bezig was om alle neuzen in een richting ye krijgen.Zodra ik dat voor elkaar zou hebben, er een opdracht zou komen.Uit deze opdracht zou ik dan zijn declaratie onder kunnen brengen, zie mijn mail d.d. 26/08-2019.Maar [naam persoon] is ongeduldig en weinig tact vol.”
2.15
In een e-mail aan [eiseres] d.d. 3 februari 2020 bevestigt de projectmanager [naam projectmanager] van gemeente Hendrik-Ido-Ambacht desgevraagd dat het een overleg over [naam kavel 1] op het Bedrijvenpark Ambachtsezoom betrof.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 3.172,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
[eiseres] legt nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht aan haar vordering ten grondslag. [eiseres] heeft op 15 mei 2019 van [gedaagde] opdracht gekregen om, naast de eerder afgesproken opdracht voor een schetsplan voor kavel [naam kavel 2] , ook voor [naam kavel 1] werkzaamheden te verrichten, bestaande uit aanpassingen aan een door de gemeente niet goedgekeurd (door een aannemer getekend) plan. Tussen partijen werd afgesproken dat de uren voor [naam kavel 1] werden gefactureerd op urenbasis. [gedaagde] heeft een tweetal facturen, ter zake van werkzaamheden verricht voor [naam kavel 1] , van in totaal € 2.770,90 onbetaald gelaten ondanks meerdere betalingsverzoeken door en namens [eiseres] . De buitengerechtelijke incassokosten van € 402,- is [gedaagde] op grond van artikel 6:96 BW verschuldigd.
3.3
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [gedaagde] erkent dat hij opdracht heeft gegeven aan [eiseres] voor het maken van een schetsplan voor kavel [naam kavel 2] . Hij betwist echter aan [eiseres] opdracht te hebben gegeven voor een schetsontwerp voor [naam kavel 1] ; hij had voor [naam kavel 1] al een architect gevonden. [gedaagde] heeft voor [naam kavel 1] wel om advies aan [eiseres] gevraagd voor de kleur van de gevels/kozijnen en de bestrating. [gedaagde] betwist dan ook de verschuldigdheid van de gevorderde facturen nu hij daarvoor geen opdracht heeft gegeven.

4..De beoordeling

4.1
[eiseres] vordert betaling van de gefactureerde werkzaamheden voor [naam kavel 1] . [gedaagde] betwist niet dat die werkzaamheden zijn verricht, maar voert aan dat hij daarvoor geen opdracht heeft gegeven en daarom de facturen niet behoeft te betalen.
4.2
Een schriftelijke overeenkomst tot opdracht is niet voorhanden. Daaruit kan echter niet zondermeer worden afgeleid dat er geen overeenkomst was. Voor het vaststellen van een overeenkomst is niet alleen van belang wat partijen nadrukkelijk vastleggen, bijvoorbeeld in een schriftelijke overeenkomst, die hier dus ontbreekt, maar ook wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden.
4.3
In dit geval staat vast dat partijen in mei 2019 met elkaar een gesprek hebben gevoerd waaruit verschillende werkzaamheden zijn voortgevloeid. [eiseres] is na het gesprek met de uitvoering van werkzaamheden voor [naam kavel 1] gestart. Dat kan worden afgeleid uit het e-mail bericht van de heer [naam projectmanager] van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht van 3 februari 2020. In die e-mail is bevestigd dat [eiseres] samen met de stedenbouwkundige en [gedaagde] op 18 juni 2019 een overleg bij de gemeente heeft gehad over [naam kavel 1] . Vervolgens heeft [eiseres] kennelijk een “boekje” gemaakt en heeft dat blijkens de e-mail van 3 juli 2019 naar [gedaagde] verzonden, met separaat een factuur. [gedaagde] heeft dat boekje heeft doorgestuurd naar [naam projectmanager] , die dat aan de stedenbouwkundige heeft voorgelegd en haar commentaar bij e-mail van 17 juli 2019 teruggekoppeld naar [gedaagde] , die die e-mail op zijn beurt zonder verder commentaar heeft doorgestuurd naar [eiseres] . [eiseres] heeft daarop kennelijk enkele aanpassingen gedaan en voor die werkzaamheden een tweede factuur gestuurd.
4.4
Uit deze gang van zaken kan moeilijk iets anders worden afgeleid dan dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan [eiseres] werkzaamheden met betrekking tot [naam kavel 1] te verrichten en dat deze daar uitvoering aan heeft gegeven. Indien die werkzaamheden zonder opdracht waren uitgevoerd dan had het op de weg van [gedaagde] gelegen daartegen te protesteren althans daarover opmerkingen te maken, zeker toen hij op 3 juli 2019 het “boekje” ontving en bovendien een factuur. Dat geldt ook voor het geval [gedaagde] zou menen dat [eiseres] te veel zou hebben gedaan. Daarvan blijkt echter niets. Integendeel, er is nog een vervolg aan de werkzaamheden gegeven. En zelfs toen [gedaagde] werd gemaand tot betaling van de facturen, heeft hij aanvankelijk niet geprotesteerd, maar de verschuldigdheid erkend. Het moet er daarom voor gehouden worden dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de verrichte werkzaamheden.
4.5
Nu is vastgesteld dat de werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] zijn verricht, dient hij de facturen te betalen. De omvang van de werkzaamheden is immers niet betwist. De gevorderde hoofdsom van € 2.770,90 zal daarom worden toegewezen.
4.6
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.7
De rente zal worden toegewezen over een bedrag van € 2.770,90, aangezien er voor toewijzing over een hoger bedrag geen deugdelijke grondslag is gesteld.
4.8
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96, zesde lid BW is verzonden.
4.9
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.770,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf 15 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 85,06 aan dagvaardingskosten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789