ECLI:NL:RBROT:2020:3770

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
C/10/580845 / HA ZA 19-777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in nakoming koopovereenkomst met betrekking tot wateroverlast in kelderruimten

In deze zaak vorderden eisers, [naam eiser] en [naam eiseres], schadevergoeding van gedaagden, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], wegens wateroverlast in de kelderruimten van een woning die zij hadden gekocht. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat gedaagden toerekenbaar tekort waren geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. De woning, een landhuis uit circa 1870, was verkocht met de mededeling dat de kelderruimten droog waren. Eisers stelden dat de kelderruimten na de aankoop meerdere keren onder water waren gelopen, wat het normaal gebruik belemmerde. Gedaagden betwistten de aansprakelijkheid en stelden dat eisers op de hoogte waren van de gebreken. De rechtbank oordeelde dat eisers op basis van de informatie van gedaagden mochten verwachten dat de kelderruimten droog zouden zijn. De rechtbank wees de vordering van eisers toe en veroordeelde gedaagden tot betaling van € 67.373,42 voor herstelkosten, alsook in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/580845 / HA ZA 19-777
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van

1..[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,
2.
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eisers,
advocaat mr. M.E. van Huet te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.L. Berkel te Veenendaal.
Partijen worden hierna [naam eiser] , [naam eiseres] , [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd. [naam eiser] en [naam eiseres] worden gezamenlijk [eisers] genoemd. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 juli 2019, zonder producties;
  • de akte houdende overlegging van producties namens [eisers] van 26 augustus 2019;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 13 november 2019, waarin de comparitie is bepaald;
  • de akte houdende overlegging van producties namens [eisers] van 20 februari 2020;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2020;
  • de brief van mr. C.L. Berkel van 26 maart 2020;
  • de brief van mr. M.E. van Huet van 27 maart 2020, met bijlage;
  • de brief van mr. C.L. van Berkel van 6 april 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[gedaagden] waren eigenaar van een landhuis (hierna: de woning). De woning dateert uit circa 1870. In 2017 hebben [gedaagden] de woning te koop aangeboden.
2.2.
In de verkoopbrochure wordt de woning als volgt omschreven:
“Dit fraaie en goed onderhouden landhuis combineert de allure uit de hoogtijdagen van de Betuwe en met de woonwensen van nu. (…) De leef- en slaapvertrekken, verdeeld over vier verdiepingen, zijn enorm en strekken zich uit vanaf de (droge) unieke boogkelders tot de zolder.(…)
Globale gegevens
(…)
Souterrain: Totaal 5 boogkelders incl wijnkelder. (…)”
2.3.
Op 25 augustus 2017 is tussen partijen een koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) gesloten, waarbij de woning voor een koopsom van € 905.000,00 door [gedaagden] aan [eisers] is verkocht. De koopovereenkomst is neergelegd in een schriftelijke koopovereenkomst volgens het NVM-model 2017. In de koopovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 6 Staat van de onroerende zaak/ Gebruik
6.1.
De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze koopovereenkomst bevindt, derhalve met (…) zichtbare en onzichtbare gebreken (…). Koper aanvaardt deze staat (…).
(…)
6.3.
De onroerende zaak zal bij eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor normaal gebruik als woonhuis. (…) Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor normaal gebruik nodig zijn. Gebreken die het normale gebruik belemmeren en die aan koper bekend zijn of kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst komen voor rekening en risico van koper.
Voor gebreken die het normale gebruik belemmeren en die niet aan koper bekend of kenbaar waren op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst is verkoper uitsluitend aansprakelijk voor de herstelkosten. Bij het vaststellen van de herstelkosten wordt rekening gehouden met de aftrek “nieuw voor oud”.
Verkoper is niet aansprakelijk voor overige (aanvullende) schade, tenzij verkoper een verwijt treft.”
2.4.
Tot de koopovereenkomst behoorde onder meer de volgende bijlage: “Vragenlijst voor de verkoop van een woning”. Deze vragenlijst is door [naam gedaagde 1] ingevuld en ondertekend. Vraag 6 heeft hij als volgt beantwoord:
6. Kelder, kruipruimte en fundering
(…)
d. Is er sprake van vochtdoorslag door de kelderwand? Ja, deels
e. Is de grondwaterstand in de afgelopen jaren waarneembaar gewijzigd of is er sprake van wateroverlast geweest? Ja
Zo ja, heeft dit tot problemen geleid in de vorm van water in de kruipruimte c.q. kelder? Nee
2.5.
Het transport en een daaraan voorafgaande inspectie hebben plaatsgevonden op 25 oktober 2017.
2.6.
Bij brief van 22 februari 2018 heeft een medewerker van DAS, namens [eisers] , [gedaagden] bericht dat zij een gebrek in de woning hebben geconstateerd nu de kelder geheel onder water is komen te staan. [eisers] hebben [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade, vastgesteld op circa € 24.762,00.
2.7.
Mr. C.L. Berkel heeft, namens [gedaagden] , bij brief van 13 maart 2018 de aansprakelijkheid betwist en de verantwoordelijkheid voor de vermeende schade afgewezen.
2.8.
Kriztal Vochtbestrijding & Betonconservering (hierna: Kriztal) heeft op 15 november 2018 een offerte uitgebracht aan [eisers] In de offerte biedt Kriztal aan de vloer en de kim waterdicht te maken en het optrekkend vocht in de wanden te stoppen voor een bedrag van € 67.373,42.

3..Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat – dat bij vonnis:
voor recht wordt verklaard dat [gedaagden] toerekenbaar tekort zijn geschoten jegens hen in de nakoming van de koopovereenkomst;
[gedaagden] worden veroordeeld tot vergoeding van de door [eisers] geleden en te lijden schade, voorlopig begroot op een bedrag van € 67.373,42 (incl. BTW);
[gedaagden] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. [gedaagden] hadden de verplichting om de woning te leveren met kelderruimten die droog zijn en blijven. Sinds het transport van de woning zijn de kelderruimten meerdere malen onder water gelopen. Normaal gebruik van de kelderruimten is hierdoor niet mogelijk. [gedaagden] schieten derhalve toerekenbaar tekort in de nakoming van de overeenkomst. Zij zijn daarom gehouden de kosten die [eisers] zullen moeten maken om het gebrek te verhelpen te vergoeden, te weten een bedrag van € 67.373,42 (offerte Kriztal).
3.3.
[gedaagden] concluderen – samengevat – tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisers] in de volledige proceskosten. [gedaagden] voeren aan dat de dagvaarding niet voldoet aan het vereiste van artikel 111 lid 2 onder sub d Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Inhoudelijk voeren [gedaagden] aan dat de kelderruimten in beginsel droog en voor normaal gebruik geschikt zijn. Dat [eisers] geen bouwkundig onderzoek hebben laten uitvoeren komt voor hun risico. Daarnaast verweren [gedaagden] zich met de stelling dat voor [eisers] kenbaar was dat de kelderruimten bij bijzonder slechte weersomstandigheden onder water kunnen lopen. Ingevolge artikel 6.3 van de koopovereenkomst zijn [gedaagden] derhalve niet aansprakelijk. [gedaagden] betwisten verder de door [eisers] gestelde (hoogte van de) schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal de brieven van partijen die zijn binnengekomen na 5 maart 2020 uitsluitend bij de beoordeling betrekken, voor zover deze een reactie vormen op de redactie van het proces-verbaal van de comparitie van 5 maart 2020. Dit betekent dat de rechtbank geen acht zal slaan op de bijlage die mr. Van Huet bij zijn brief van 27 maart 2020 heeft gevoegd.
Obscuur libel
4.2.
De rechtbank passeert het standpunt van [gedaagden] dat de dagvaarding niet de gronden van de eis vermeldt in de zin van artikel 111 lid 2 onder sub d Rv en dat derhalve de vorderingen moeten worden afgewezen. Uit de dagvaarding blijkt op welke feiten en juridische argumenten [eisers] hun vorderingen hebben gegrond. Dat [gedaagden] dit ook hebben begrepen blijkt uit het uitvoerig inhoudelijk verweer dat zij hebben gevoerd. De rechtbank zal hierna de vorderingen inhoudelijk behandelen.
Normaal gebruik
4.3.
Ingevolge artikel 7:17 lid 1 BW dient de afgeleverde zaak aan de overeenkomst te beantwoorden. Het tweede lid van dit wetsartikel bepaalt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. De beantwoording van de vraag wat de koper mocht verwachten is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
4.4.
Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten volgens het model van de NVM 2017 standaard-koopakte waarin een van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) afwijkende regeling is opgenomen. Artikel 6.3 van de koopovereenkomst bepaalt dat de woning bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als “
woonhuis”, dat de verkoper niet instaat voor andere eigenschappen dan die voor normaal gebruik nodig zijn en dat gebreken die het normale gebruik belemmeren en die aan koper bekend zijn of kenbaar waren op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst voor rekening en risico van koper zijn.
4.5.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414, vooropgesteld dat de uitleg van het huidige artikel 6.3 uit de NVM-koopakte moet geschieden met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat uitgangspunt voor de uitleg van dit beding dient te zijn dat ‘normaal gebruik’ betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan.
4.6.
Het vorenstaande brengt mee dat [gedaagden] in beginsel alleen aansprakelijk kunnen worden gehouden voor gebreken die naar objectieve maatstaven normaal gebruik van de woning in de weg staan. Uitgangspunt daarbij dient te zijn dat normaal gebruik betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan. Dat betekent onder meer dat in de woning gewoond moet kunnen worden op een veilige manier en met een bepaalde mate van duurzaamheid. Bij het gerechtvaardigde verwachtingspatroon omtrent het normaal gebruik kan een rol spelen, zoals [gedaagden] terecht hebben aangevoerd, dat [eisers] een woning uit circa 1870 hebben gekocht. Indien de woning eigenschappen mist die niet aan een normaal gebruik in de weg staan, dan blijven deze voor rekening en risico van [eisers] Dit is echter anders indien [eisers] op grond van mededelingen van [gedaagden] méér mochten verwachten dan hetgeen naar objectieve maatstaven voor normaal gebruik van de gekochte woning nodig is. Tot slot staan [gedaagden] blijkens artikel 6.3 van de koopovereenkomst niet in voor gebreken die kenbaar waren voor [eisers]
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank mochten [eisers] op grond van de mededelingen van [gedaagden] méér verwachten dan hetgeen naar objectieve maatstaven voor normaal gebruik van een kelder nodig is. Allereerst is relevant dat [naam gedaagde 1] in de vragenlijst, behorende bij de koopovereenkomst, heeft aangegeven dat zich in de afgelopen jaren, als gevolg van een wijziging in de grondwaterstand of wateroverlast, geen problemen hebben voorgedaan in de vorm van water in de kelder (zie al. 2.4). Verder geldt dat in de verkoopbrochure van de woning wordt vermeld: “
De leef- en slaapvertrekken, verdeeld over vier verdiepingen, zijn enorm en strekken zich uit vanaf de (droge) unieke boogkelders tot de zolder.”Door expliciet te vermelden dat de boogkelders droog zijn, mochten [eisers] verwachten dat de boogkelders niet onder water zouden lopen. Daarbij geldt dat [eisers] ook op grond van de vermelding dat de leef-en slaapvertrekken zich uitstrekken over vier verdiepingen – waar de boogkelders nadrukkelijk ook tot gerekend worden – mochten verwachten dat de boogkelders droog zouden zijn en zelfs dat zij eventueel als leef- of slaapvertrek konden worden gebruikt. Hierbij is relevant dat de boogkelders, zoals onweersproken vaststaat, voorzien zijn van meerdere ramen. Eveneens worden de kelders in de brochure aangeduid als ‘souterrain’ en omschreven als
“uitermate geschikt voor wijn en proviand; of een plek om heerlijk te proeven met vrienden (…).”Verder is op de foto’s in de brochure te zien dat de boogkelders een betegelde vloer hebben en witgepleisterde wanden. Eveneens is onder meer een eettafel met eettafelstoelen in één van de boogkelders te zien. De inrichting van de boogkelders was tijdens de bezichtiging van de woning door [eisers] gelijk aan de inrichting op deze foto’s. Kortom, uit de omschrijving van de kelder en de inrichting ervan volgt dat de boogkelders veel méér zijn dan een eenvoudige opslagplaats, en dat zij zelfs geschikt zijn om als leefvertrek te gebruiken.
4.8.
Op grond van voorgaande informatie die [gedaagden] over de woning hebben verschaft mochten [eisers] er redelijkerwijs vanuit gaan dat zij een woning kochten met droge kelderruimten. Dat de woning uit circa 1870 dateert en gelegen is in een rivierengebied maakt dit niet anders. De mededelingen van [gedaagden] maken immers dat [eisers] desondanks droge kelderruimten mochten verwachten.
4.9.
[eisers] hebben aan de hand van verschillende foto’s en een verklaring van een medebewoner hun stelling onderbouwd dat de kelderruimten op 14 december 2017, 1 januari 2018, 8 juni 2018, 17 maart 2019 en 26 februari 2020 onder water zijn gelopen. Eveneens hebben [eisers] een verklaring overgelegd van een buurman waaruit blijkt dat de kelder van de woning ook in de periode voordat [eisers] de woning betrokken onder water liep bij zeer harde regen. Ter zitting heeft [naam eiser] verklaard dat in sommige gevallen het water ongeveer 15 cm hoog stond, dat het een dag of een aantal dagen duurde voordat het water uit de kelderruimten verdween en dat het langer dan een week duurde voordat ook het vocht uit de wanden was weggetrokken. [naam gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat er wel eens water in de kelder is gelopen. Het water kwam dan door de tegels van de keldervloer naar boven. Soms bleef het water langere tijd in de kelder staan. Aldus staat vast dat de kelder voor de verkoop onder water liep en eveneens staat (als niet gemotiveerd betwist) vast dat de kelder na de verkoop in een periode van ruim 2 jaar 5 maal onder wat is gelopen.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee in beginsel sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. In zoverre [gedaagden] menen dat de kelderruimten slechts sporadisch vol komen te staan met water geldt dat dit niet is onderbouwd en in het licht van de frequentie waarmee de kelder na de verkoop is ondergelopen niet aannemelijk lijkt. Daarbij doet dit niet af aan het voorgaande, nu [eisers] er op basis van de expliciete mededelingen van [gedaagden] van uit mochten gaan dat zij een woning kregen met droge kelderruimten.
Kenbaarheid
4.11.
De rechtbank komt derhalve toe aan het verweer van [gedaagden] dat het [eisers] bekend was dat de kelders niet waterdicht waren. Indien dat het geval is, hoefden [gedaagden] ingevolge artikel 6.3 van de koopovereenkomst niet voor de afwezigheid van het gebrek in te staan, aldus [gedaagden] Het ligt op de weg van [gedaagden] om te stellen en eventueel te bewijzen dat [eisers] het gebrek bij het sluiten van de koop hadden kunnen onderkennen.
4.12.
[gedaagden] hebben in dit verband betoogd dat [eisers] gelet op het bouwjaar van de woning (circa 1870) en de ligging in een rivierengebied bouwkundig onderzoek hadden moeten laten verrichten naar de woning. Dat een bouwkundige opname tot de onderzoeksplicht behoort van [eisers] volgt bovendien uit de verkoopbrochure, aldus [gedaagden] Daarnaast voeren [gedaagden] aan dat op de vloer van de kelderruimten een groene aanslag zichtbaar was, althans voor iemand met een geoefend oog, zodat hierdoor kenbaar was dat de boogkelders niet waterdicht waren.
4.13.
De rechtbank volgt het betoog van [gedaagden] niet. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij reeds heeft overwogen in al. 4.3 – al. 4.10. [eisers] mochten op grond van de informatie die zij ontvingen van [gedaagden] verwachten dat zij een woning kochten met droge kelderruimten. Gelet op de mededelingen van [gedaagden] bestond voor [eisers] geen aanleiding om een bouwkundig onderzoek te laten verrichten, noch om op grond van een groene aanslag op de tegels – waarvan [eisers] overigens het bestaan betwisten – te begrijpen dat de kelder de kelder niet waterdicht zou zijn.
4.14.
De vraag of het gebrek door een bouwkundig onderzoek aan het licht zou zijn gekomen, kan onbesproken blijven omdat geen aanleiding voor een bouwkundig onderzoek bestond.
4.15.
[gedaagden] stellen voorts dat [naam gedaagde 1] tijdens de inspectie op 25 oktober 2017 [naam eiser] erop heeft gewezen dat bij extreme weersomstandigheden via de leidingdoorgang althans de vloer van de kelderruimten waterdoorslag kan plaatsvinden. [eisers] hebben dit uitdrukkelijk betwist. Daarbij hebben [gedaagden] niet toegelicht hoe deze gestelde mededeling zich verhoudt tot de informatie in de verkoopbrochure en de vragenlijst, waaruit blijkt dat de kelders droog zijn. Gelet hierop en op de betwisting van [eisers] lag het op de weg van [gedaagden] om hun stelling nader te onderbouwen. Nu zij dat hebben nagelaten volgt de rechtbank hun stelling niet.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat het gebrek voor [eisers] ten tijde van de koop kenbaar was. Het daarop gebaseerde verweer van [gedaagden] slaagt dus niet.
Kosten herstel
4.17.
[eisers] hebben als schade gevorderd de kosten die met het herstel van het gebrek zijn gemoeid. Zij hebben een offerte overgelegd van de firma Kriztal en de prijs van de geoffreerde werkzaamheden bedraagt € 67.373,42.
4.18.
[gedaagden] betwisten dat de geoffreerde werkzaamheden zien op een herstel van de bestaande situatie. Volgens [gedaagden] houden deze enkel een vernieuwing in van de boogkelders. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit de offerte blijkt immers dat de geoffreerde werkzaamheden zien op het waterdicht maken van de vloer in de kelderruimten, het waterdicht maken van de kim en het stoppen van optrekkend vocht in de wanden. Door de uitvoering van deze werkzaamheden zal het gebrek, wateroverlast in de kelderruimten, worden verholpen.
4.19.
Verder wijzen [gedaagden] erop dat Kriztal in haar eerste offerte de prijs voor haar werkzaamheden vaststelde op € 24.762, terwijl nu een offerte is opgesteld voor een bedrag van € 67.373,42. De rechtbank begrijpt dit betoog als een betwisting van de hoogte van de schade. [naam eiser] heeft ter zitting toegelicht dat de eerste offerte een grove schatting betreft, terwijl de laatste offerte is gebaseerd op een opname van de situatie ter plaatse. De rechtbank acht de verklaring van [naam eiser] aannemelijk gelet op het feit dat de eerste aansprakelijkstelling dateert van 22 februari 2018, terwijl voor het opstellen van de tweede offerte op 9 november 2018 een opname heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het betoog van [gedaagden] niet.
4.20.
[gedaagden] voeren nog aan dat rekening moet worden gehouden met de aftrek ‘nieuw voor oud’ overeenkomstig artikel 6.3 van de koopovereenkomst. Zij hebben deze stelling echter op geen enkele wijze toegelicht, bijvoorbeeld door concreet te maken in hoeverre de woning door het herstel van de vloer in de kelderruimten meer waard zal worden en dit eventueel te onderbouwen. Derhalve komt de rechtbank niet toe aan een aftrek ‘nieuw voor oud’.
4.21.
Nu [gedaagden] de betwisting van de (hoogte van de) schade niet hebben onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van een aannemer of anderszins, terwijl [eisers] hun stelling hebben onderbouwd, staat de schade en de hoogte daarvan als onvoldoende gemotiveerd betwist vast.
Conclusie
4.22.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagden] jegens [eisers] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. De gevorderde verklaring voor recht zal de rechtbank in zoverre toewijzen. [gedaagden] is vanwege deze tekortkoming aansprakelijk voor de door [eisers] geleden schade. De rechtbank wijst de gevorderde schadevergoeding ten bedrage van € 67.373,42 derhalve toe.
4.23.
[gedaagden] hebben nog aangevoerd dat sprake is van misbruik van procesrecht en dat hiermee rekening dient te worden gehouden bij de kostenveroordeling. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM, past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure.
4.24.
Nu de vorderingen van [eisers] gegrond zijn gebleken, kan niet gezegd worden dat sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [eisers]
4.25.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
  • Dagvaarding € 107,11
  • Griffierecht € 914,00
  • Salaris advocaat
Totaal € 3.169,11

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] jegens [eisers] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van € 67.373,42;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 3.169,11;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H Wielhouwer en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de rolrechter mr. J.F. Koekebakker op 15 april 2020.
2710/2872