In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder van een minderjarige, [voornaam minderjarige], geboren in 2010, om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (GI) te vervallen. De moeder verzocht om de beperking van het contact met haar kind, die door de GI was opgelegd in verband met de coronamaatregelen, te herzien. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] geen fysiek contact met hem heeft gehad en dat de GI had besloten om de contactmomenten te laten plaatsvinden via (video)bellen. De kinderrechter oordeelde dat deze regeling, hoewel begrijpelijk in de huidige situatie, niet in het belang van de minderjarige was op de lange termijn. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI deels vervallen verklaard en bepaald dat de moeder en [voornaam minderjarige] tot uiterlijk 28 april 2020 twee keer per week contact via (video)bellen hebben, begeleid door de GI of een andere onafhankelijke zorginstelling. De kinderrechter benadrukte het belang van fysiek contact voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige] en gaf aan dat na 28 april 2020 de mogelijkheden voor fysiek contact opnieuw geëvalueerd moeten worden, rekening houdend met de dan geldende coronamaatregelen.