In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2020 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van vijf kinderen, geboren tussen 2007 en 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 25 maart 2020 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden, vanwege zorgen over hun sociaal-emotionele ontwikkeling en de impact van huiselijk geweld in het gezin. De kinderen wonen bij de moeder, terwijl de vader, die de Nederlandse taal niet machtig is, ook betrokken is bij de procedure. Vanwege de coronamaatregelen heeft de kinderrechter de betrokkenen telefonisch gehoord in plaats van een fysieke zitting te houden.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, vooral gezien de ervaringen van huiselijk geweld en de vlucht uit Syrië in 2018. De vader heeft al lange tijd geen contact met de kinderen en de moeder heeft hen in een vrouwenopvang geplaatst. De kinderrechter heeft de standpunten van beide ouders gehoord; zowel de vader als de moeder stemden in met de ondertoezichtstelling, maar er zijn zorgen over de omgang met de vader, gezien de angst van de kinderen voor hem.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat vrijwillige hulpverlening niet voldoende is gebleken. De beschikking is mondeling gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een looptijd van 16 april 2020 tot 16 april 2021. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers of andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.