ECLI:NL:RBROT:2020:3814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
C/10/594446 / FA RK 20-2407
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voor ongeboren tweeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. De betrokkene, een zwangere vrouw zonder bekende woon- of verblijfplaats, verblijft op dat moment in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de ongeboren tweeling van de betrokkene, die risico loopt door het gebruik van harddrugs tijdens de zwangerschap. De betrokkene heeft zich gedurende haar zwangerschap meerdere keren onttrokken aan hulpverlening en medische controles, wat de situatie verergert.

De rechtbank overweegt dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een verslaving, die haar in zijn greep houdt en ernstige schade voor haar en haar ongeboren kinderen dreigt te veroorzaken. De rechtbank concludeert dat de crisissituatie zo ernstig is dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. De advocaat van de betrokkene heeft betoogd dat de situatie niet actueel is, omdat de betrokkene in het ziekenhuis verblijft, maar de rechtbank stelt vast dat het risico bestaat dat de betrokkene het ziekenhuis verlaat voordat zij bevalt.

De rechtbank verleent daarom een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, waarbij verplichte zorg wordt opgelegd, waaronder medische controles, beperking van de bewegingsvrijheid en toezicht. De machtiging geldt tot en met 28 april 2020. De beschikking is mondeling gegeven door rechter mr. B.E. Dijkers en schriftelijk uitgewerkt op 15 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/594446 / FA RK 20-2407
Patiëntnummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 7 april 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
zonder bekende woon en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
verblijvende te Antes, locatie Bouman te Rotterdam, ten tijde van de zitting opgenomen in het Erasmus Medisch Centrum, afdeling Verloskunde te Rotterdam,
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de officier, ingekomen op 6 april 2020. Voorafgaand aan de zitting van 7 april 2020 heeft de advocaat een pleitnota overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 april 2020. Bij die gelegenheid zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch gehoord:
 betrokkene en haar hierboven genoemde advocaat;
 drs. N. Celikoglu, arts, in opleiding tot specialist, verbonden aan Antes, locatie Bouman.
1.3.
De officier is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.

2..Beoordeling

2.1.
Criteria crisismachtiging
2.1.1.
Op grond van artikel 7:7 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 7:8 Wvggz kan de rechter op verzoek van de officier met betrekking tot een betrokkene een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verlenen, indien de burgemeester ten aanzien van deze betrokkene op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel heeft genomen.
2.1.2.
Gelet op artikel 7:1 lid 1 Wvggz kan deze machtiging slechts worden verleend indien er onmiddellijk dreigend nadeel is, er een ernstig vermoeden bestaan dat het gedrag van betrokkene als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend nadeel veroorzaakt en met de crisismaatregel het ernstige nadeel kan worden weggenomen. Daarnaast is de crisissituatie dermate ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht en is er verzet als bedoeld in artikel 1:4 Wvggz tegen de zorg.
2.1.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel en een ernstig verstoorde ontwikkeling voor de ongeboren vruchten van betrokkene. Betrokkene is zwanger van een tweeling. Betrokkene heeft gedurende deze op zichzelf al risicovolle zwangerschap meermaals harddrugs gebruikt, meest recent nog een week geleden. Ondanks de omstandigheid dat het haar zelfstandig niet lukt abstinent te blijven is zij maandenlang uit beeld geweest bij Antes voor hulp bij haar verslaving. Ook is zij niet verschenen op de controles bij het Erasmus Medisch Centrum voor de medische begeleiding bij haar complexe zwangerschap. Betrokkene geeft aan dat zij in Portugal verbleef en daarom haar afspraken heeft gemist. Uit de stukken blijkt dat zij iedere twee weken afspraken met haar gynaecoloog had moeten hebben, maar dat zij deze afspraken maandenlang heeft gemist. De betrokkene zegt dat ze controles heeft gehad in Portugal, maar dit is niet te controleren omdat er geen gegevens over deze controles zijn verstrekt en evenmin is gebleken dat overdracht heeft plaatsgevonden. Ten tijde van het horen van betrokkene is zij in een somatisch ziekenhuis opgenomen omdat zij 3 cm ontsluiting en een hoge bloeddruk heeft, wat mogelijk betekent dat de bevalling weken te vroeg zal plaatsvinden. Als betrokkene zich in de nabije toekomst (opnieuw) zou ontrekken aan de benodigde hulp dan zal dit ernstig nadeel voor de betrokkene en haar ongeboren kinderen opleveren.
2.1.4.
Vermoed wordt dat voornoemd nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van een stoornis door het gebruik van middelen. De advocaat bepleit dat enkel een verslaving niet kan leiden tot toepassing van de Wvggz. Bij betrokkene is slechts van een aantal keer bekend dat zij middelen heeft gebruikt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de toelichting bij de Wvggz blijkt dat met de term psychische stoornis aansluiting is gezocht bij de classificatie van zogeheten Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV). In de DSM-IV zijn ook verslavingsstoornissen opgenomen. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt evenwel vermeld dat een DSM IV-classificatie op zichzelf niet genoeg is. Voorwaarde voor het verlenen van verplichte zorg in geval van een verslaving is dat deze psychische stoornis dermate ernstige vormen aanneemt dat zij betrokkene zodanig in haar greep heeft, dat er ernstige schade voor haar of haar omgeving ontstaat of dreigt te ontstaan. Daarbij is opgemerkt is dat het denken over verslaving is geëvolueerd en dat verslaving tegenwoordig als een ziekte wordt opgevat en het oorspronkelijke onderscheid dat de wetgever aanbracht tussen “echte” psychiatrische ziektebeelden zoals psychotische aandoeningen en andere stoornissen is vervaagd.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit is comorbiditeit geen vereiste voor toepassing van deze wet.
Vanaf 17 november 2019 komt betrokkene meerdere keren in beeld vanwege middelengebruik tijdens haar zwangerschap. Uit politiemutaties blijkt dat sprake was van cocaïnegebruik. Ook blijkt uit een urinecontrole op 21 januari 2020 dat sprake was van cocaïnegebruik. De arts verklaart dat betrokkene steeds wanneer zij in beeld kwam in de afgelopen maanden, verklaarde kort daarvoor middelen gebruikt te hebben. Ook bij de beoordeling van de onafhankelijk psychiater op 3 april 2020 gaf betrokkene aan enkele dagen ervoor middelen te hebben gebruikt. De arts licht toe dat betrokkene steeds aangeeft geen middelen te willen gebruiken, maar dat het haar ondanks de bij haar bekende risico’s van dat gebruik voor haar ongeboren vruchten, toch al geruime tijd niet lukt om te stoppen. Op grond daarvan is de rechtbank met de arts van oordeel dat de middelenverslaving haar zo erg in zijn greep heeft dat er ernstige schade dreigt. Dat slechts van een aantal keer bekend is dat betrokkene middelen heeft gebruikt (uit politierapportages, urinecontroles of verklaringen van betrokkene zelf), maakt dit niet anders. De betrokkene heeft zich immers in de tussengelegen periode steeds onttrokken aan het zicht van de hulpverleners en daarmee vaststelling van doorlopende gebruik effectief onmogelijk gemaakt. Eerder is door deze rechtbank besloten dat niet is gebleken dat sprake is van een stoornis als bedoeld in de wet. Nu blijkt uit de medische verklaring en de toelichting van de arts tijdens de zitting dat daarvan op dit moment wel sprake is.
2.1.5.
De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
2.1.6.
De advocaat heeft in dit verband naar voren gebracht dat het nadeel niet actueel is omdat de betrokkene in het ziekenhuis zal blijven tot ze is bevallen. Het risico voor de kinderen is dan geweken. De rechtbank stelt vast dat de betrokkene ten tijde van de zitting vrijwillig in het ziekenhuis verbleef en niet gebleken is dat betrokkene de daar geboden zorg niet kan weigeren. Om die reden bestaat nog altijd het risico dat de betrokkene het ziekenhuis verlaat voordat zij is bevallen. Het (mogelijk) ernstig nadeel is daarom nog altijd aanwezig.
2.2.
Verplichte zorg
2.2.1.
Op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling, acht de rechtbank de volgende in de crisismaatregel genomen vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
 het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
 het beperken van de bewegingsvrijheid;
 het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
 het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
 het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten (het meewerken aan ambulante behandeling en controles);
 het opnemen in een accommodatie.
2.2.2.
Betrokkene verzet zich tegen deze zorg. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.2.3.
Dat de advocaat stelt dat de Wvggz wordt gebruikt ten behoeve van het realiseren van een uithuisplaatsing, wordt verworpen door de rechtbank. Toepassing van de Wvggz dient on het (dreigende) ernstig nadeel voor de ongeboren vruchten af te wenden.
2.2.4.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.3.
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, welke machtiging een geldigheidsduur heeft van drie weken na heden.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.2.1. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 28 april 2020;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 7 april 2020 mondeling gegeven door mr. B.E. Dijkers, rechter, in tegenwoordigheid van J.D. Verburg, griffier, en op 15 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.