ECLI:NL:RBROT:2020:3838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
FT EA 20-173-174
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementszaak met bijzondere omstandigheden door coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een schuldregeling voor verzoeker, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoeker heeft op 31 januari 2020 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers, waaronder het UWV, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft, in het kader van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de coronacrisis (TARIC), besloten om geen fysieke zitting te houden en heeft de betrokken partijen telefonisch gehoord. De schuldeiser IJsselgemeenten heeft geweigerd in te stemmen met de regeling, terwijl vijfentwintig andere schuldeisers dat wel hebben gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van IJsselgemeenten een aandeel van 17,6% in de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van IJsselgemeenten. De rechtbank oordeelt dat de kans op inkomensgroei voor verzoeker verwaarloosbaar is en dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden. De rechtbank heeft IJsselgemeenten bevolen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan IJsselgemeenten opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer 1] / FT EA 20/173 en [nummer 2] / FT EA 20/174
uitspraakdatum: 23 april 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres. postcode en woonplaats]
,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 31 januari 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • IJsselgemeenten;
  • UWV;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
UWV heeft voorafgaande aan de zitting, per fax van 3 maart 2020, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden.
Ter zitting van 16 april 2020 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • [naam 1] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam 2] , werkzaam bij [bedrijf] , (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw mr. H. Devkinandan, advocaat van verzoeker (hierna: advocaat).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zesentwintig schuldeisers, waarvan drie preferente en drieëntwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 64.272,56 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 19 juni 2019 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,16 % aan de preferente schuldeisers en 1,58% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vijfentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. IJsselgemeenten stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 11.308,67 op verzoeker, welke 17,6% van de totale schuldenlast beloopt.
De advocaat heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat verzoeker niet arbeidsongeschikt is. Hij is ook niet gekeurd. Een keuring dient eventueel plaats te vinden om duidelijkheid te verkrijgen over verzoekers arbeidscapaciteit. De advocaat voert verder aan dat verzoeker gemotiveerd is en een kans verdient.
De beschermingsbewindvoerder heeft aangevoerd dat verzoeker na een lange periode dakloos geweest te zijn stabiliteit in zijn leven heeft. Hij is zeer meewerkend en gemotiveerd. Verzoeker solliciteert en doet zijn best, maar kan dat (nog) niet op de wijze zoals in de wettelijke schuldsanering vereist is. Verzoeker heeft daarbij ondersteuning nodig.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening toegelicht dat de Kredietbank Rotterdam niet over een aanvraag arbeidsontheffing gaat. Ook gaf zij aan niet op de hoogte te zijn van een eerder gedane aanvraag arbeidsontheffing door verzoeker. Door schuldhulpverlening is gekozen voor een saneringskrediet, omdat inkomensgroei in de komende jaren niet te verwachten is, gezien het arbeidsverleden en opleidingsniveau van verzoeker. Het aanbod aan crediteuren met een saneringskrediet is daarom het meest geschikt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft IJsselgemeenten te kennen gegeven
dat het ontstaan van de schuld aan verzoeker zelf te wijten is in verband met schending van de op hem rustende informatieverplichting. IJsselgemeenten heeft verder aangevoerd niet bereid te zijn tot kwijtschelding en maakt aanspraak op volledige betaling van haar preferente vordering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft IJsselgemeenten geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van IJsselgemeenten bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of IJsselgemeenten in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van IJsselgemeente een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 17,6%. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijfentwintig van de zesentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk en dat hij een PW uitkering geniet. Op basis van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is aannemelijk geworden dat vanwege het arbeidsverleden en opleidingsniveau van verzoeker de kans op inkomensgroei de komende jaren verwaarloosbaar is.
Door schuldhulpverlening is ter zitting naar voren gebracht dat beschermingsbewind een waarborg is dat schuldenaar aan zijn afdracht verplichtingen zal voldoen. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van IJsselgemeenten, die als enige schuldeiser geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om IJsselgemeenten te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
IJsselgemeenten zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt IJsselgemeenten om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt IJsselgemeenten in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.