In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een schuldregeling voor verzoeker, die te maken heeft met een aantal schuldeisers. Verzoeker heeft op 31 januari 2020 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers, waaronder het UWV, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft, in het kader van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de coronacrisis (TARIC), besloten om geen fysieke zitting te houden en heeft de betrokken partijen telefonisch gehoord. De schuldeiser IJsselgemeenten heeft geweigerd in te stemmen met de regeling, terwijl vijfentwintig andere schuldeisers dat wel hebben gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van IJsselgemeenten een aandeel van 17,6% in de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder laten wegen dan die van IJsselgemeenten. De rechtbank oordeelt dat de kans op inkomensgroei voor verzoeker verwaarloosbaar is en dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden. De rechtbank heeft IJsselgemeenten bevolen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan IJsselgemeenten opgelegd. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.