In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. De procedure volgde op een dagvaarding van [eiser], die stelde dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met het betalen van huurpenningen en servicekosten. [eiser] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, onder andere op basis van een huurachterstand van € 6.247,00 en servicekosten van € 1.525,00. [gedaagde] betwistte de huurachterstand en voerde aan dat hij contante betalingen had verricht aan de vorige verhuurder, [naam 1]. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat er spanningen waren ontstaan tussen [gedaagde] en de ex-partner van [naam 1], die ook in de woning verbleef.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een huurachterstand. De rechter nam in overweging dat [gedaagde] slechtziend is en dat de administratie van de huurbetalingen door [naam 1] werd bijgehouden. De kantonrechter concludeerde dat er geen huurachterstand was en dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde daarom moest worden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.