In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Menzis Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde die in persoon procedeert. Menzis vorderde betaling van een bedrag van € 1.877,85, dat bestond uit een hoofdsom van € 1.491,98 aan eigen bijdrage voor zorg, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had een zorgverzekeringsovereenkomst met Menzis en betwistte de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag, onder andere omdat hij niet voldoende was geïnformeerd over de specificatie van de vordering.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en e-mailcorrespondentie tussen de partijen. De kantonrechter oordeelde dat Menzis niet aan haar stelplicht had voldaan, omdat de dagvaarding onduidelijk was en niet voldoende inzicht gaf in de gevorderde bedragen. Desondanks werd de vordering toegewezen, omdat de gedaagde geen voldoende onderbouwd verweer had gevoerd tegen de hoofdsom en de wettelijke rente. De kantonrechter wees ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toe, omdat Menzis aan de wettelijke vereisten had voldaan.
De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, omdat hij niet had aangetoond dat hij de onderliggende facturen niet had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de dagvaardingskosten voor rekening van Menzis moesten blijven, gezien de onduidelijkheid in de dagvaarding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.