In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de beschikking gegeven in het kader van de coronamaatregelen, waarbij de zitting niet fysiek kon plaatsvinden. De betrokkenen zijn telefonisch gehoord, waaronder de moeder, de vader en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling (GI), het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam kind] is geboren in 2012 en woont bij haar vader, die geen gezag over haar heeft. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit, maar is door persoonlijke problematiek niet in staat om voor [naam kind] te zorgen. Bij beschikking van 23 april 2019 is [naam kind] onder toezicht gesteld tot 23 april 2020, en is er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, wat door zowel de moeder als de vader is ondersteund.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] sinds juni 2018 bij haar vader verblijft en dat er al geruime tijd geen contact is met de moeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat [naam kind] op onbelaste wijze contact kan hebben met beide ouders, maar dat het ontbreken van contact met de moeder een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormt. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te verlengen, in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.