ECLI:NL:RBROT:2020:3903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
C/10/538860 / HA ZA 17-1069
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens tekortkomingen in de levering van een schuurmachine

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Wijnja, en gedaagde, Decovan Benelux BVBA, vertegenwoordigd door mr. M. Bouman. Eiser vorderde schadevergoeding wegens tekortkomingen in de levering van een schuurmachine. De rechtbank oordeelde dat eiser niet is geslaagd in het bewijs dat de schuurkoppen van de machine ongelijk waren, waardoor de machine niet goed functioneerde en glooiingen achterbleven. De gevorderde schadevergoeding op basis van deze tekortkoming werd afgewezen. Echter, de rechtbank erkende wel dat eiser recht had op schadevergoeding voor een andere tekortkoming, namelijk een loszittende schuurkop die leidde tot vertraging in het werk in Berkel en Rodenrijs. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 469,45 toe, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 maart 2016. Daarnaast werd Decovan veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal op € 2.807,42 werden begroot. Eiser had ook verzocht om waarmerking van het vonnis als Europese executoriale titel, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen sprake was van een onbetwiste schuldvordering. Het vonnis is openbaar uitgesproken door de rolrechter op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/538860 / HA ZA 17-1069
Vonnis van 22 april 2020
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat: mr. J. Wijnja,
tegen
rechtspersoon naar het recht van België
DECOVAN BENELUX BVBA,
gevestigd te Antwerpen,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Bouman.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Decovan genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 september 2018 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte uitlaten bewijsmiddelen van [naam eiser] ;
  • de antwoordakte van Decovan;
  • de door [naam eiser] bij brief ingediende stukken ten behoeve van het getuigenverhoor;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 april 2019;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 oktober 2019;
  • de conclusie na getuigenverhoor tevens akte vermindering van eis van [naam eiser] ;
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van Decovan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
[naam eiser] heeft zijn vordering onder I (zie r.o. 3.1. van het tussenvonnis) verminderd tot betaling van een bedrag van € 19.729.52 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2016.
Toepasselijkheid Weens Koopverdrag
2.2.
Bij tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag. [naam eiser] heeft zich hierover niet uitgelaten. Volgens Decovan is het Weens Koopverdrag van toepassing op de rechtsverhouding tussen partijen. De rechtbank zal dan ook (blijven) uitgaan van toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag en toepasselijkheid van het Nederlands recht op de onderwerpen die niet in dat verdrag zijn geregeld.
Bewijsopdracht
2.3.
[naam eiser] is in het tussenvonnis opgedragen te bewijzen dat:
I. de schuurkoppen van de machine ten opzichte van elkaar ongelijk waren en dat daardoor met de schuurmachine niet behoorlijk kon worden geschuurd en glooiingen (zichtbare schuurbanen) aanwezig bleven;
II. de afstelknop van de watertoevoer van de schuurmachine niet goed reageerde en dat dit eerst na zijn e-mailbericht van 20 februari 2016 is hersteld.
Tijdens het getuigenverhoor op 18 april 2019 heeft [naam eiser] medegedeeld dat de
problematiek rondom de watertoevoer niet heeft geleid tot schade en dus niet meer ten
grondslag ligt aan zijn vordering, waardoor onderdeel II van het probandum is vervallen.
Thans is dus uitsluitend nog aan de orde of [naam eiser] is geslaagd in de bewijsopdracht
onder I.
2.4.
[naam eiser] heeft ter voldoening aan de bewijsopdracht drie getuigen voorgebracht: [naam eiser] , [naam getuige 1] (technische dienst medewerker KGS International) en de [naam getuige 2] (global productmanager KGS International). In contra-enquête heeft Decovan twee getuigen voorgebracht: [naam getuige 3] (Chef Constructie Scanmaskin) en [naam getuige 4] (middellijk bestuurder Decovan).
2.5.
Over het hoogteverschil tussen de schuurkoppen en het oorzakelijk verband met de glooiingen hebben de door [naam eiser] voorgebrachte getuigen als volgt verklaard:
[naam eiser] :

Ik laat u zien waaruit blijkt dat sprake is van hoogteverschil. Ik wijs dat op de foto aan. Het is de ruimte tussen de liniaal en de schuurkop. De mate van afwijking (het hoogteverschil) staat ter discussie, maar niet dat er sprake is van een afwijking.
U vraagt mij waarom ik denk dat het hoogteverschil tussen de schuurkoppen de oorzaak ervan is dat de machine niet goed werkt. Dat komt doordat ik zie dat de machine glooiingen achter laat en kapotte aders, maar ook aan de slechte verdichting zie ik het.”
[naam getuige 1] :

Ik heb de machine gezien. Dat is een poos geleden, zeker een jaar als het niet meer is. Mijn collega, [naam getuige 2] , vroeg mij ernaar te kijken. Ik heb de machine neergelegd en een rij langs de schuurkoppen en aandrijfplaten gehouden. Ik zag dat daar ruimte tussen zat. U vraagt mij of dat veel of weinig was. Dat weet ik niet meer. Als ik van al dit soort inspecties rapporten zou opmaken, dan zou ik er dagen mee bezig zijn.
(…)
Ik kan niets verder verklaren over de werking van de machine door het hoogteverschil dat ik heb gezien.
Ik heb dit probleem nooit eerder gezien. Daarmee bedoel ik de ruimte. Ik heb ongeveer vijf van dit soort machines eerder onderzocht. Toen heb ik geen speling gezien, maar daarop heb ik die machines ook niet onderzocht. In dit geval is mij specifiek gevraagd om daarnaar te kijken, of de koppen vlak zijn.
Ik ga er op basis van de klachten van die glooiingen van uit dat de plaat te veel tolerantie heeft.
[naam getuige 2] :

De machine is bij ons gecontroleerd. Dat is gedaan door [naam getuige 1] . Ik was daar niet bij. Daarna heeft hij mij wel op de hoogte gebracht. Hij had een hoogteverschil geconstateerd. Wij hebben daar met zijn tweeën over gesproken. Ik heb toen ingebracht dat, naar mijn ervaring, dat voor onbalans kan zorgen en voor problemen bij het schuurproces.
(…)
Ik heb [naam getuige 1] gevraagd ernaar te kijken. Ik geloof niet dat ik heel specifiek heb gevraagd ergens naar te kijken, maar meer in de zin van de speling hier en daar en naar wat het slijpproces kan verstoren of beïnvloeden. U vraagt mij of er ook andere oorzaken zouden kunnen zijn van dergelijke problemen. Ik kom dan terug op wat ik eerder heb gezegd dat als iets niet in balans is, dan is het in onbalans en dan kan dat problemen veroorzaken tijdens het slijpen. Ik heb geen andere oorzaken laten onderzoeken. In wat wij hadden geconstateerd vonden we ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen, omdat dat het verstoorde slijpbeeld kan verklaren.
2.6.
Uit de verklaringen volgt weliswaar dat sprake was van een hoogteverschil tussen de schuurkoppen, maar niet hoe groot het hoogteverschil was en ook niet dat daardoor met de schuurmachine niet behoorlijk kon worden geschuurd en glooiingen aanwezig bleven. [naam eiser] en [naam getuige 2] gaan er gezien de klachten van [naam eiser] over glooiingen van uit dat de oorzaak is gelegen in het hoogteverschil, maar het enkele feit dat hoogteverschil in het algemeen glooiingen tot gevolg kan hebben, is onvoldoende om te concluderen dat het hoogteverschil tussen de schuurkoppen in de machine van [naam eiser] dat gevolg daadwerkelijk heeft gehad. Dat [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij er op basis van de klachten over de glooiingen van uitgaat dat de plaat te veel tolerantie zou hebben, maakt dit niet anders. [naam getuige 1] heeft immers ook verklaard dat hij geen uitspraak kan doen over de gevolgen van het door hem geconstateerde hoogteverschil voor de werking van de machine. [naam getuige 1] heeft bovendien niet zelf met de schuurmachine gewerkt en heeft het ontstaan van glooiingen dus niet zelf waargenomen. De verklaringen van [naam eiser] , [naam getuige 1] en [naam getuige 2] kunnen de conclusie dat sprake is van hoogteverschil tussen de schuurkoppen dat heeft geleid tot glooiingen, derhalve niet dragen.
2.7.
Dit geldt te meer aangezien [naam getuige 3] en [naam getuige 4] hebben verklaard dat het hoogteverschil tussen de schuurkoppen binnen de fabrieksmarges viel en niet de oorzaak van de glooiingen kan zijn. De verklaring van [naam getuige 3] is gebaseerd op hetgeen [naam getuige 4] hem tijdens de metingen in het kader van de revisie in april 2016, telefonisch heeft medegedeeld. De uitkomsten hiervan zijn in het onderzoeksrapport terechtgekomen dat in r.o. 2.13. van het tussenvonnis is geciteerd. Uit de verklaring van [naam getuige 4] , in samenhang met het onderzoeksrapport, volgt dat er tijdens die revisie twee klokmetingen zijn gedaan. De eerste is gedaan nadat de machine was afgebouwd en de tweede na de vervanging van één van de platen. De strekking van de verklaring van [naam getuige 3] is dat de meetresultaten die hij van [naam getuige 4] heeft doorgekregen, binnen de fabrieksmarges vallen, en deze strekking is consistent met hetgeen [naam getuige 4] heeft verklaard. [naam eiser] betoogt dat aan de verklaring van [naam getuige 3] geen waarde kan worden gehecht omdat [naam getuige 3] uitgaat van de meetresultaten na de vervanging van de plaat. Uit de verklaringen in onderling verband bezien, volgt echter dat [naam getuige 3] ook ten aanzien van de meetresultaten voor de vervanging van de plaat, van oordeel was dat deze binnen de fabrieksmarges (“toleranties”) vielen, namelijk een tiende van een millimeter waar 0,5 millimeter is toegestaan. De geringe omvang van het hoogteverschil, maakt het volgens [naam getuige 3] en [naam getuige 4] onwaarschijnlijk dat dit de glooiingen heeft veroorzaakt.
2.8.
Uit het voorgaande volgt dat [naam eiser] niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. Dit betekent dat de gevorderde schadevergoeding in verband met de gestelde ongelijkheid van de schuurkoppen zal worden afgewezen.
Schade Berkel en Rodenrijs
2.9.
Zoals overwogen in r.o. 4.17. van het tussenvonnis dient Decovan de schade te vergoeden die [naam eiser] op het werk in Berkel en Rodenrijs door een loszittende schuurkop van de schuurmachine heeft geleden. Het euvel is in de ochtend geconstateerd en is aan het einde van de dag hersteld. Door de loszittende schuurkop heeft het werk te Berkel en Rodenrijs dus één dag vertraging opgelopen (en niet drie dagen zoals door [naam eiser] wordt betoogd). De rechtbank begrijpt de stellingen van [naam eiser] aldus dat hij schade lijdt doordat zijn kosten tijdens de vertraging doorliepen terwijl daar geen omzet tegenover stond. [naam eiser] begroot deze schade op € 469,45 per dag (het door [naam eiser] gevorderde bedrag € 1.408,35 voor drie dagen vertraging gedeeld door drie). Dit is het offertebedrag minus de winstmarge per dag. Aangezien Decovan zelf ook betoogt dat de schade moet worden berekend door het offertebedrag te verrekenen met de winstmarge, zal de rechtbank het hiervoor genoemde bedrag toewijzen. De gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente van 29 maart 2016 zal als onweersproken worden toegewezen. Aangezien [naam eiser] niet heeft onderbouwd dat deze vertraging heeft geleid tot het missen van het werk in Ouderkerk a/d Amstel, wordt deze schadepost buiten beschouwing gelaten.
2.10.
Decovan heeft de rechtbank bij conclusie na getuigenverhoor verzocht om terug te komen van haar beslissingen in r.o. 4.15. en 4.17. van het tussenvonnis omdat uit de verklaring van [naam eiser] zou volgen dat, gezien zijn overige klachten over de schuurmachine, het ontbreken van de vulring op zichzelf niet voor schade heeft gezorgd. Uit het voorgaande volgt echter dat het ontbreken van de vulring na demontage op 23 februari 2016 op zichzelf, en los van de overige klachten over de schuurmachine, heeft gezorgd voor één dag vertraging in het werk. Er is derhalve geen reden om terug te komen van de beslissingen in r.o. 4.15. en 4.17. van het tussenvonnis.
Proceskosten
2.11.
Uitgangspunt is dat indien eiser de procedure heeft moeten aanvangen om zijn recht of geld te krijgen, er reden is de gedaagde in de kosten te veroordelen, ook al krijgt eiser op een of meer punten ongelijk. Decovan zal dan ook in de proceskosten van [naam eiser] worden veroordeeld, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en tot op heden, aan de hand van het liquidatietarief dat toepasselijk is op basis van het toe te wijzen bedrag, begroot op:
  • kosten dagvaarding € 80,42
  • griffierecht € 883,--
  • kosten advocaat € 1.844,-- (4 punten (dagvaarding 1, comparitie 1, get. verhoor 1, bijwonen get.verhoor wederpartij 0,5, conclusie na get. verhoor 0,5) x tarief I ad € 461,-- per punt)
Totaal € 2.807,42
De door [naam eiser] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hiervoor genoemde termijn.
Europese executoriale titel
2.13.
[naam eiser] heeft verzocht om waarmerking van dit vonnis als Europese executoriale titel. Dit verzoek wordt afgewezen aangezien geen sprake is van een onbetwiste schuldvordering in de zin van EG-verordening nr. 805/2004.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Decovan om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] te betalen € 469,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2016 tot en met de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt Decovan in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 2.807,42, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt Decovan in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Decovan niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter mr. C. Bouwman op 22 april 2020.
2457/3298