In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 10 april 2020, is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] en de machtiging tot uithuisplaatsing van zowel [voornaam minderjarige 1] als [voornaam minderjarige 2] aan de orde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder het ouderlijk gezag uitoefent over beide kinderen, die in verschillende pleeggezinnen verblijven. De ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] was eerder verlengd tot 3 mei 2020, terwijl [voornaam minderjarige 2] onder toezicht was gesteld tot 6 december 2020. De GI heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij de zorgen over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen centraal stonden.
De kinderrechter heeft, gezien de huidige coronamaatregelen, de partijen telefonisch gehoord en is van oordeel dat deze manier van horen voldoende is om tot een goed oordeel te komen. De moeder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar heeft wel bedenkingen bij de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen en de moeder in overweging genomen, evenals de positieve ontwikkeling van de kinderen in de pleeggezinnen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] te verlengen tot 6 december 2020 en een machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen te verlenen in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 10 april 2020 tot 10 juli 2020. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder moet in de gelegenheid worden gesteld om aanwezig te zijn bij medische afspraken van haar kinderen. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.