ECLI:NL:RBROT:2020:3919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
C/10/593851 / JE RK 20-825
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2020 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, te weten [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de opvoedingsomstandigheden. De ouders zijn gescheiden en hebben persoonlijke problematiek, wat leidt tot een onveilige en belaste opvoedingsomgeving. Tijdens de zitting, die vanwege COVID-19 telefonisch is gehouden, hebben zowel de ouders als de stiefouders hun instemming met het verzoek van de Raad gegeven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen af te wenden en dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling goedgekeurd en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering aangesteld om de begeleiding van de kinderen te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/593851 / JE RK 20-825
datum uitspraak: 17 april 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 1] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 2] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 3] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] , gemeente [gemeente] ,
[naam stiefvader], hierna te noemen de stiefvader,
wonende te [woonplaats stiefvader] ,
[naam stiefmoeder], hierna te noemen de stiefmoeder, wonende te [woonplaats stiefmoeder] ,
gemeente [gemeente] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 24 maart 2020, ingekomen bij de griffie op
26 maart 2020;
- een brief met bijlage van de Raad van 7 april 2020, ingekomen bij de griffie op
9 april 2020.
Op 17 april 2020 zou de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandelen.
Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft tijdens een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- de moeder,
- de vader,
- de stiefvader,
- de stiefmoeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, te weten mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna de GI, te weten mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om de zaak te behandelen en tot een goed oordeel te komen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij de moeder.

Het verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd.

Het standpunt van de GI en de belanghebbenden

De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund.
De ouders hebben ter zitting verklaard dat zij het eens zijn met het verzoek van de Raad. Zij vinden het belangrijk dat niet meer teveel naar het verleden, maar vooral naar de toekomst wordt gekeken. Zij beseffen beiden dat zij als ouders van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] samen de eerst-verantwoordelijken zijn om goede beslissingen in het belang van hun kinderen te nemen.
De stiefvader heeft ter zitting verklaard dat hij het eens is met het verzoek van de Raad.
De stiefmoeder heeft zich ter zitting niet verzet tegen het verzoek van de Raad.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij groeien op in een belaste opvoedingsomgeving. De ouders zijn gescheiden en hebben persoonlijke problematiek. Als gevolg van de echtscheidingsproblematiek is er tussen de ouders sprake van een voortdurende strijd. Zij zijn nog onvoldoende in staat om op een constructieve wijze en in het belang van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op een onbelaste wijze met elkaar samen te werken en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen voorop te stellen.
Ook is er sprake van kind-eigen problematiek. [voornaam minderjarige 1] is zonder schildklier geboren en heeft mogelijk als gevolg hiervan een verstandelijke beperking. Hij heeft een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. [voornaam minderjarige 1] heeft moeite om zijn emoties op een adequate wijze te uiten en lijkt last te hebben van een loyaliteitsconflict.
Als gevolg van de scheiding van de ouders heeft [voornaam minderjarige 2] fors internaliserend gedrag vertoond.
[voornaam minderjarige 3] heeft moeite om contact te maken en vertoont weinig emoties.
Een eerdere ondertoezichtstelling en de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader heeft op de lange termijn niet het gewenste resultaat bereikt. De vader heeft een bepaalde periode geen toestemming gegeven voor hulpverlening en de inzet van specialistisch onderzoek.
Nu de ouders onvoldoende in staat zijn om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] af te wenden, is opnieuw hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk. Het is van belang dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] rust krijgen en onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. Daarnaast behoren de (stief)ouders begeleiding en hulpverlening te ontvangen én te accepteren om meer vertrouwen in elkaar te krijgen en om elkaar in de opvoeding van de kinderen te steunen en versterken. Het is dan ook belangrijk dat zo spoedig als mogelijk een jeugdbeschermer in het gezin wordt aangesteld.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal gelet op al het vorenstaande [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht stellen voor de door de Raad verzochte duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 17 april 2020 tot 17 april 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.