ECLI:NL:RBROT:2020:3982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
C/10/592934 / JE RK 20-673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De verzoeken zijn ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die stelt dat de kinderen extra zorg nodig hebben die zij in het pleeggezin ontvangen. De moeder van de kinderen, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken en verzocht om een kortere verlenging van de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet voldoende kan aansluiten bij de speciale zorgbehoeften van de kinderen vanwege haar persoonlijke problematiek. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin en ontwikkelen zich goed, maar er is onduidelijkheid over het perspectief van een terugplaatsing bij de moeder.

De kinderrechter heeft in het kader van de huidige omstandigheden, waaronder de coronamaatregelen, besloten om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat er in de komende periode onderzocht moet worden of een terugplaatsing bij de moeder mogelijk is. De beschikking is mondeling gegeven en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 22 april 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/592934 / JE RK 20-673
datum uitspraak: 8 april 2020

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 9 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 11 maart 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder, mr. I.K. Oosterveen, van 6 april 2020, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, ingekomen op de griffie op 7 april 2020.
De mondelinge behandeling van deze zaak ter zitting met gesloten deuren stond gepland op de zitting van 8 april 2020. Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het COVID-19 virus tegen te gaan, zoals dat sinds 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop zijn de betrokkenen op 8 april 2020 in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
In een groepsgesprek zijn door de kinderrechter gelijktijdig telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. I.K. Oosterveen, voornoemd,
- de pleegmoeder,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] ,
De kinderrechter heeft - op verzoek - nog afzonderlijk, voorafgaand aan de daadwerkelijke aanvang van het groepsgesprek gebeld met de begeleidster van de moeder van Stichting Zuidwester, mw. [naam begeleidster] .
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Bosnische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met telefonische bijstand van dhr. B. Logozar, tolk in de Bosnische taal. De tolk heeft, alvorens zijn taak aan te vangen, op de bij wet voorgeschreven wijze, de belofte afgelegd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verblijven in het pleeggezin.
Bij beschikking van 27 mei 2019 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 23 april 2020.

De verzoeken

De GI heeft verzocht zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI heeft de verzoeken gehandhaafd en deze als volgt toegelicht. De kinderen ontwikkelen zich goed in het pleeggezin. De kinderen hebben extra zorg nodig, welke zij in het pleeggezin krijgen. De moeder doet haar best voor de kinderen en houdt veel van de kinderen. Daarentegen lukt het de moeder door haar persoonlijke problematiek onvoldoende om bij de speciale zorgbehoeften van de kinderen aan te sluiten. De moeder heeft onvoldoende probleeminzicht en ontkent de zorgen. Ook is het contact tussen de ouders voor de GI onduidelijk. Het perspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin en er wordt niet meer gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen. Met de moeder wordt gewerkt aan een andere invulling van haar rol als moeder, maar niet meer als hoofdopvoedster. De omgangsregeling met de moeder verloopt positief. In de komende periode zal onderzocht worden of de omgangsregeling langzamerhand kan worden uitgebreid, waarbij het belang van de kinderen leidend is.

Het standpunt van de belanghebbenden

Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing. De moeder heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen. De moeder voldoet aan de gestelde bodemeisen zoals die in 2018 zijn gesteld en kan de kinderen een stabiele en veilige opvoedomgeving bieden. De moeder beschikt over een zelfstandige woning en een uitkering. Ook heeft de moeder geen politiecontacten. Door de GI en de hulpverlening is aan de moeder duidelijk kenbaar gemaakt dat de ouders geen fysiek contact mogen hebben, maar er zijn geen afspraken gemaakt over telefonisch contact. De hulpverlening vanuit de Stichting Zuidwester verloopt positief. De moeder werkt mee aan de hulpverlening en is bereid om aan intensievere hulpverlening mee te werken. De moeder is in staat om bij de speciale zorgbehoeften van de kinderen aan te sluiten. Het is van belang dat onderzocht wordt of een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder mogelijk is.
De pleegmoeder heeft ingestemd met de verzoeken van de GI. Voor de uithuisplaatsing was sprake van een onstabiele opvoedsituatie. De kinderen hebben een ontwikkelingsachterstand en zijn angstig. Betreffende de angsten vermoedt de pleegmoeder dat deze zijn ontstaan omdat de kinderen eerst uit elkaar zijn gehaald. Er wordt hulpverlening en begeleiding ingezet, waaronder speltherapie. Zowel thuis als op school hebben de kinderen veel begeleiding nodig. In het pleeggezin ontwikkelen de kinderen zich goed.
Mevrouw [naam begeleidster] voornoemd heeft de kinderrechter laten weten geen meer of andere informatie te hebben dan de informatie die bekend is bij de GI en/of de advocaat van de moeder.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de kinderen en de moeder intensieve hulpverlening en begeleiding nodig hebben. De kinderen hebben een verstandelijke beperking, waardoor zij extra aandacht nodig hebben, en hebben al veel meegemaakt als het gaat om huisvesting en opvoedomgeving. De moeder heeft persoonlijke problematiek, waardoor getwijfeld wordt of de moeder voldoende aan kan sluiten bij de speciale behoeften van de kinderen. In de afgelopen periode heeft de moeder haar best gedaan om aan de gestelde bodemeisen te werken. De moeder beschikt inmiddels over een eigen woning en een uitkering. Gezien de gewijzigde omstandigheden bij de moeder is naar het oordeel van de kinderrechter door de GI onvoldoende onderzocht of een thuisplaatsing van de kinderen mogelijk is en in hun belang wordt geacht. De kinderen en de moeder missen elkaar. Aan het recht op ‘family life’ mag niet te gemakkelijk voorbij worden gegaan. In de komende periode dient aan de hand van de uitbreiding van de omgangsregeling onderzocht te worden of een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder, met de hulpverlening die daarbij nodig is en tot de mogelijkheden behoort, haalbaar is, waarbij het belang van de kinderen leidend is. Omdat de kinderen al eerder bij de moeder zijn teruggeplaatst, dient een grote mate van zorgvuldigheid te worden betracht. Het is niet in het belang van de kinderen als zij op enig moment weer uit huis zouden moeten worden geplaatst. In het onderzoek en bij de te maken afwegingen dient ook naar de hechting van de kinderen met het pleeggezin te worden gekeken.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengen voor de duur van een jaar.
Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, BW. Gelet op de onduidelijkheid over het perspectief van de kinderen en het onderzoek naar de mogelijkheid tot thuisplaatsing bij de moeder, ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden en het overig verzochte aan te houden tot de hierna te noemen pro forma datum. De GI wordt verzocht uiterlijk één week voor die datum te rapporteren over de stand van zaken als hiervoor bedoeld en daarbij aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] tot 23 april 2021;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 23 oktober 2020 en houdt het resterende deel van dit verzoek aan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

bepaalt dat de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt aangehouden tot
1 september 2020 pro forma;
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden en mr. Oosterveen op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk een week voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.