ECLI:NL:RBROT:2020:3999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
C/10/594115 / FA RK 20-2218
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg

Op 1 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren op [geboortedatum cliënt], die verblijft in verpleeghuis Hannie Dekhuijzen te Rotterdam. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 31 maart 2020, met als doel de cliënt te beschermen tegen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening, de ziekte van Alzheimer. De burgemeester van Rotterdam had op 30 maart 2020 een last tot inbewaringstelling afgegeven, wat de basis vormde voor de rechterlijke machtiging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2020 werd de cliënt gehoord, samen met zijn advocaat mr. M.D. van Velthoven, en enkele zorgprofessionals. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van ernstig risico op verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang, mede door het gedrag van de cliënt dat agressie bij anderen opriep. Ondanks het verzet dat de cliënt leek te tonen, werd op basis van de medische en sociale situatie geconcludeerd dat voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk was om ernstig nadeel te voorkomen.

De rechtbank verleende de machtiging voor een periode van drie weken, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn, met de verwachting dat de cliënt minder verzet zal tonen naarmate hij langer in het verpleeghuis verblijft. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter D.Y.A. van Meersbergen en schriftelijk uitgewerkt op 7 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/594115 / FA RK 20-2218
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 1 april 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg, hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende aan het [adres cliënt] , [postcode cliënt] te [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in verpleeghuis Hannie Dekhuijzen te Rotterdam,
advocaat mr. M.D. van Velthoven te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 31 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 de beschikking van de burgemeester van 30 maart 2020;
 de medische verklaring van drs. J.M. van Bussel, psychiater, van 30 maart 2020;
 het episode journaal van 30 maart 2020;
 het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg d.d. 18 februari 2020;
 de aanvraag van 31 maart 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 april 2020.
Bij die gelegenheid zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch gehoord:
 cliënt met zijn hiervoor genoemde advocaat;
 [naam specialist] , specialist ouderengeneeskunde, en [naam verpleegkundige] , verpleegkundige, beiden verbonden aan Humanitas.

2..Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 37 Wzd in samenhang gelezen met de artikelen 38 en 39 Wzd kan de rechter op verzoek van het CIZ met betrekking tot een cliënt een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen, indien de burgermeester ten aanzien van deze cliënt op grond van artikel 29 lid 1 en 2 Wzd een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven.
2.2.
Op 30 maart 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam ten behoeve van cliënt een last tot inbewaringstelling genomen.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer, dit ernstig nadeel veroorzaakt.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van cliënt sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang en de situatie dat cliënt met hinderlijk gedrag agressie van andere oproept. Bij cliënt zijn zowel cognitieve stoornissen als geheugenstoornissen geconstateerd. Hij vertoont gedesoriënteerd gedrag en heeft geen ziektebesef en -inzicht. In de thuissituatie was er sprake van zelfverwaarlozing bij cliënt. Zo vergat hij te eten, was zijn woning vervuild en waren er brandplekken van sigaretten in de vloerbedekking te zien. Voorts weigerde cliënt mantelzorg en huishoudelijke hulp. Dit heeft geleid tot de opname in het verpleeghuis. Hier vertoont cliënt verbaal agressief gedrag, aldus de specialist geneeskunde tijdens de mondelinge behandeling. Cliënt weigert verzorgd te worden en geeft aan alles zelf te kunnen. Hij laat enkel hulp toe als een arts zegt dat dit noodzakelijk is.
2.5.
Namens cliënt is bepleit om het verzoek af te wijzen. Client vertoont geen duidelijk verzet tegen het verblijf in de accommodatie. Cliënt denkt dat hij thuis is en zou volgens zijn advocaat op vrijwillige basis in het verpleeghuis kunnen verblijven, waardoor er geen sprake meer is van een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De specialist ouderengeneeskunde heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat cliënt meerdere keren naar buiten is geglipt en dan weer gedwongen moest worden om naar binnen te gaan. Gelet op deze toelichting acht de rechtbank de vrijwilligheid bij cliënt onvoldoende consistent en wordt er aangenomen dat er op dit moment sprake is van verzet tegen het verblijf in het verpleeghuis. Tegelijkertijd merkt de rechtbank op dat het lijkt alsof de situatie bij cliënt enigszins stabiliseert. Hij lijkt zich thuis te voelen in het verpleeghuis en heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat hij daar wil blijven. Hierdoor bestaat het vermoeden dat cliënt uiteindelijk geen verzet meer zal tonen tegen het verblijf.
2.6.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. Nu de verwachting is dat cliënt minder verzet zal tonen naarmate hij langer in het verpleeghuis verblijft, zal de machtiging in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn worden verleend voor de duur van drie weken.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 22 april 2020.
Deze beschikking is op 1 april 2020 mondeling gegeven door mr. D.Y.A. van Meersbergen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier, en op 7 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.