ECLI:NL:RBROT:2020:4006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
C/10/590404 / JE RK 20-259 en C/10/594532 / JE RK 20-950
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van COVID-19 maatregelen

Op 14 april 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gewezen inzake de ondertoezichtstelling en verlenging van de uithuisplaatsing van vijf minderjarigen, te weten [naam kind 1], [naam kind 2], [naam kind 3], [naam kind 4] en [naam kind 5]. De kinderrechter heeft de minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 14 april 2020. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd tot 27 juli 2020. Deze beslissing is genomen in het licht van de zorgen over de opvoedsituatie en de psychische gesteldheid van de moeder, die momenteel een behandeling ondergaat bij Psytrec. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd door verwaarlozing en dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. De moeder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de ondertoezichtstelling, maar heeft wel bezwaar tegen de duur van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling ondersteund en de zaak aangehouden voor verdere behandeling op 13 juli 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/590404 / JE RK 20-259 en C/10/594532 / JE RK 20-950
datum uitspraak: 14 april 2020

beschikking ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2005 te [geboorteplaats kind 1] ,

hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2008 te [geboorteplaats kind 2] ,
hierna te noemen [naam kind 2] ,
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2013 te [geboorteplaats kind 3] ,
hierna te noemen [naam kind 3] ,
[naam kind 4], geboren op [geboortedatum kind 4] 2015 te [geboorteplaats kind 4] ,
hierna te noemen [naam kind 4] ,
[naam kind 5], geboren op [geboortedatum kind 5] 2017 te [geboorteplaats kind 5] ,
hierna te noemen [naam kind 5] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 10 februari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de verzoeken met bijlagen van de Raad van 3 april 2020, ingekomen bij de griffie op
7 april 2020;
- een brief met bijlage van mr. G.J. Schipper-de Bruijn van 7 april 2020, ingekomen bij de griffie op 7 april 2020;
- een brief met bijlage van mr. G.J. Schipper-de Bruijn van 9 april 2020, ingekomen bij de griffie op 9 april 2020.
Op 14 april 2020 zou de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandelen.
Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken slechts zeer beperkt toegankelijk zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft tijdens een groepsgesprek telefonisch gehoord:
- mr. G.J. Schipper-de Bruijn, de advocaat van de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, te weten mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna de GI, te weten, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Ten aanzien van het telefonisch horen van de minderjarige [naam kind 1] en de moeder overweegt de kinderrechter het volgende.
De kinderrechter heeft de minderjarige [naam kind 1] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zo heeft de kinderrechter tevergeefs getracht telefonisch contact met haar op te nemen op het door de Raad verstrekte telefoonnummer, te weten [telefoonnummer] . De minderjarige [naam kind 1] heeft de telefoonoproep van de kinderrechter niet beantwoord. Daarom gaat de kinderrechter ervan uit dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid om op het verzoek van de Raad te reageren.
Namens de moeder heeft haar advocaat aangegeven dat de moeder vanwege haar opname voor een behandeling bij Psytrec op 13 april 2020 niet in staat is om deel te nemen aan het groepsgesprek en dat de advocaat het standpunt van de moeder naar voren zal brengen.
De kinderrechter is al met al van oordeel dat het telefonisch horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om de zaak te behandelen en tot een goed oordeel te komen.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] wordt uitgeoefend door de moeder.

[naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] verblijven in (netwerk)pleeggezinnen.
Bij beschikking van 27 januari 2020 zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en
[naam kind 5] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 27 januari 2020 tot 27 april 2020 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en
[naam kind 5] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 27 januari 2020 voor de duur van vier weken en is de beslissing voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 10 februari 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
27 april 2020.

De (aangehouden) verzoeken en het standpunt van de Raad

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
Ook heeft de Raad verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] te verlenen in een netwerkpleeggezin voor de duur van negen maanden, een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] in een netwerkpleeggezin voor de duur van negen maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 5] en [naam kind 4] in een accommodatie pleegzorg voor de duur van negen maanden.
De Raad heeft ter zitting de (aangehouden) verzoeken gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Vanwege de zorgen in de opvoedsituatie bij de moeder zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] met een machtiging uit huis geplaatst. Vanwege haar persoonlijke problematiek heeft de moeder behandeling nodig. Het gaat met [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] goed in de pleeggezinnen. De pleegouders zijn in staat om goed met hun kind-eigen problematiek om te gaan. Wel is het de bedoeling dat onderzocht wordt of een terugplaatsing bij de moeder al dan niet tot de mogelijkheden behoort.

Het standpunt van de GI en de belanghebbende

De GI heeft ter zitting de (aangehouden) verzoeken van de Raad ondersteund en meegedeeld dat er een goede samenwerking met de moeder is, dat zij goed bereikbaar is en de afspraken nakomt, graag hulp wil en zij altijd op tijd naar de bezoeken met [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] is gekomen.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting aangegeven dat de moeder geen bezwaar heeft tegen een ondertoezichtstelling. Wel heeft zij bezwaar tegen de duur van de verzochte machtiging uithuisplaatsing. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Vanwege de Corona-maatregelen brengt het beleid van de GI met zich mee dat videobellen tussen [naam kind 4] en [naam kind 5] en hun moeder momenteel vanwege de privacy van het pleeggezin niet mogelijk is. Dit is echter niet wenselijk nu zij nog erg jong zijn en de vrees bestaat dat als gevolg daarvan afstand tussen [naam kind 4] en [naam kind 5] en hun moeder wordt gecreëerd. Dat [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] vanwege de behandeling van de moeder nu nog niet bij haar kunnen worden teruggeplaatst is begrijpelijk. Wel hoopt de moeder dat zo spoedig mogelijk aan een terugplaatsing wordt gewerkt.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de opvoedsituatie, waarin zij opgroeien. Er is sprake van verwaarlozing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] en de woning. Er zijn zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Vanwege haar persoonlijke problematiek ondergaat de moeder een behandeling bij Psytrec. Ook zijn er kind-eigen factoren bij [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] zichtbaar en er is sprake van schoolverzuim.
Nu de moeder nog niet in staat is om hun bedreigde ontwikkeling zelfstandig af te wenden is thans hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk. Het is in het belang [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] dat een jeugdbeschermer in het kader van een ondertoezichtstelling hun belangen zal behartigen.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu de moeder geen bezwaar heeft tegen een ondertoezichtstelling zal de kinderrechter [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] onder toezicht stellen voor de door de Raad verzochte duur van twaalf maanden. Ook volgt uit het voorgaande dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter ziet wel aanleiding om de duur van de verzochte machtiging te beperken tot drie maanden, nu op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting valt te verwachten dat de behandeling van de moeder over drie maanden vergevorderd zal zijn. Daarom zal de machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] worden verlengd tot 27 juli 2020 en de verzoeken voor het overige worden aangehouden.
De Raad wordt verzocht om uiterlijk twee weken vóór de hierna vermelde zittingsdatum te rapporteren over de stand van zaken ten aanzien van de behandeling van de moeder, het verloop van de plaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] en of het al dan niet mogelijk is om toe te werken naar een terugplaatsing van hen bij de moeder. Ook wordt de Raad verzocht om gemotiveerd aan te geven of de resterende verzoeken al dan niet worden gehandhaafd, met afschrift aan de GI, de belanghebbende en de advocaat.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 5] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 14 april 2020 tot 14 april 2021;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] in een netwerkpleeggezin tot 27 juli 2020;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 4] en [naam kind 5] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 juli 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling voor het overige verzochte aan.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI, de belanghebbende en de advocaat in deze zaak zal plaatsvinden op
13 juli 2020 te 9:00 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. C.N. Melkert, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de belanghebbende en de advocaat.
Gelast de oproeping van de minderjarige [naam kind 1] tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020 door mr. C.N. Melkert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.