Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1] ,
[eiser 2]
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 31 januari 2020, met producties;
- de aantekeningen van 18 februari 2020 van het antwoord van gedaagde alsmede de bij die gelegenheid door gedaagde in het geding gebrachte producties;
- het tussenvonnis van 18 februari 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 13 maart 2020 gehouden mondelinge behandeling.
2..De vaststaande feiten
“ADBplus 2000 Pro Standalone Onderhoudsabonnement”aan hem ter beschikking stellen.
3..Het geschil
4..De beoordeling
28 maart 2017 het verweer gevoerd dat hij de overeenkomst tussen partijen wilde opzeggen en dat hij zulks op 4 juli 2012 ook door middel van een e-mailbericht heeft gedaan. Wat er ook zij van de door gedaagde gestelde opzegging van 4 juli 2012, voor eisers was in ieder geval vanaf het moment dat gedaagde zich heeft verweerd in de eerdere procedure duidelijk dat hij een opzegging van de overeenkomst tussen partijen wenste. Daarom kunnen deze uitlatingen van gedaagde tijdens die procedure naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als een opzegging. Dat die opzegging niet bij aangetekende brief heeft plaatsgevonden, zoals voorgeschreven in de toepasselijke algemene voorwaarden, kan in dit verband niet tot een andere conclusie leiden. Vaststaat immers dat eisers hebben kunnen kennis nemen van de wens van gedaagde om de overeenkomst op te zeggen, zodat aangenomen moet worden dat zij geen belang meer hadden bij een schriftelijke en aangetekende bevestiging daarvan. Een en ander betekent derhalve dat de overeenkomst tussen partijen reeds is geëindigd vóór het moment dat de lopende termijn van 12 maanden op 15 juli 2017 verstreken was en er vanaf 16 juli 2017 weer een nieuwe termijn van 12 maanden zou gaan lopen. Gedaagde is daarom niet gehouden tot betaling van de facturen van respectievelijk 1 juli 2017 en 1 juli 2018. De vordering wordt dan ook afgewezen.