ECLI:NL:RBROT:2020:4134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
10/569161
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van de verbreking van een samenlevingsovereenkomst met betrekking tot de verdeling van goederen en schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die eerder in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd. De echtscheidingsbeschikking dateert van 2 juli 2013, en na een periode van hernieuwd samenleven hebben partijen op 16 april 2018 een overeenkomst gesloten over de financiële afwikkeling van hun verbreking van de samenleving. De vrouw vorderde een bedrag van € 14.657,22 van de man, terwijl de man in reconventie een bedrag van € 1.667,04 van de vrouw vorderde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen een verdeling van goederen en schulden inhield, zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet in haar vordering kon worden ontvangen, omdat de opschortende voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet was vervuld. De vorderingen van de man in reconventie werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de vrouw werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag en tot medewerking aan de uitbetaling van een bedrag dat in depot stond bij de notaris. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/569161 / HA ZA 19-208
Vonnis van 6 mei 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: aanvankelijk mr. D.C.A. van Wessel, thans mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht.
Partijen zullen hierna “de vrouw” en “de man” worden genoemd.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 februari 2019, met producties
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte van de zijde van de man, waarbij een productie in het geding is gebracht
  • de akte wijziging/vermeerdering van eis in reconventie
  • de antwoordakte vermeerdering van eis in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis in conventie
  • de akte na vermeerdering van eis in conventie van de zijde van de man.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten in conventie en in reconventie

2.1
De vrouw en de man zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen getrouwd geweest
.De echtscheidingsbeschikking dateert van 2 juli 2013. Deze is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Rotterdam op
8 augustus 2013.
Partijen hebben alles wat tot die gemeenschap behoorde verdeeld met uitzondering van de hen samen toebehorende echtelijke woning en de daarmee verbonden hypothecaire geldlening en polis van levensverzekering.
2.2
In 2013 zijn de vrouw en de man opnieuw gaan samenleven.
Op 15 maart 2015 hebben zij een samenlevingsovereenkomst gesloten.
Die samenleving is vervolgens geëindigd.
Op 16 april 2018 hebben zij een “Overeenkomst inzake beëindiging samenleving” (hierna: de overeenkomst) gesloten.
Zij hebben daarbij het volgende in aanmerking genomen:
“(…)
2. Partijen wensen thans de samenleving te verbreken en hebben – zo nodig in afwijking van de gesloten samenlevingsovereenkomst – sluitende afspraken gemaakt over de wijze waarop die verbreking financieel wordt afgewikkeld.(…)
3. Partijen hebben gezamenlijk in eigendom de woning waarin zij op dit moment nog beiden verblijven. De woning is bezwaard met een hypothecaire geldlening. Aan de hypothecaire geldlening is een levensverzekering gekoppeld. Het ligt in de bedoeling van partijen om de woning, de levensverzekering en de hypotheek zo snel als redelijkerwijs mogelijk toe te scheiden aan de man.
De vrouw dient daarbij te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor wat betreft de hypotheek. (…)”.
en verklaard met elkaar te zijn overeengekomen en bindend vast te stellen:
“(…)
1.1
Partijen hebben in gezamenlijke eigendom de woning met schuur, ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [postcode] Dordrecht aan de [adres] (…)”.
1.2
Op de in 1.1 genoemde onroerende zaken rust een schuld uit hoofde van een hypothecaire geldlening bestaande uit twee leningdelen, afgesloten bij de Bank of Scotland (…). De restant hoofdsommen van de beide leningdelen van deze hypothecaire geldlening bedragen thans respectievelijk € 139.000,-- en € 86.000,--.
1.3
Partijen hebben een overeenkomst van levensverzekering afgesloten bij de Onderlinge Levensverzekeringmaatschappij. Deze levensverzekering heeft polisnummer [nummer polis] en is verpand aan de Bank of Scotland in verband met de onder 1.2 genoemde hypothecaire geldlening. De rechten uit deze levensverzekering zullen onverdeeld blijven tot op de dag dat de onder 1.1 genoemde onroerende zaken notarieel zijn toegescheiden aan de man. Alsdan wordt de op die dag geldende afkoopwaarde uitgekeerd aan de man.
1.4
De onroerende zaken genoemd onder 1.1 en de levensverzekering genoemd onder 1.3 worden toegescheiden aan de man onder de opschortende voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de onder 1.2 genoemde geldlening. De man zal daartoe op de kortst mogelijke termijn contact opnemen met de onder 1.2 genoemde bank en bij die bank, of bij een andere financiële instelling, op eigen naam een geheel of gedeeltelijk nieuwe althans gewijzigde, geldlening afsluiten.
1.5
Partijen hebben in onderling overleg de waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaken genoemd onder 1.1 bindend vastgesteld op € 252.500,-- een en ander aan de hand van een eenvoudige waardebepaling uitgevoerd door de firma Nouwen Makelaardij te Dordrecht. Partijen hebben de waarde van de levensverzekering genoemd onder 1.3 vastgesteld op € 16.000,--.
1.6
Binnen 4 weken na schriftelijke akkoordverklaring van de bank of de financiële instelling genoemd onder 1.4 zullen partijen ten overstaan van notaris mr. J. van der Veen van notariskantoor Van der Veen te 3311 KG Dordrecht, die aldaar kantoor houdt aan de Johan de Wittstraat 33, dan wel zijn plaatsvervanger, de gebruikelijke notariële akten doen verlijden, conform welke de hiervoor onder 1.1 omschreven onroerende zaken goederenrechtelijk worden toegescheiden aan de man en de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening als genoemd onder 1.2. De kosten van de akte zullen worden gedragen door de man.
(…)
3.2
De kosten van de huishouding gedurende de afwikkelingsperiode zullen gedeeltelijk worden voldaan van de huishoudrekening met nummer [bankrekeningnummer] ten name van [gedaagde] . De man maakt rond de 22e dag van iedere maand het bedrag van € 1.800,-- over naar deze rekening. De kosten die van deze rekening worden voldaan zijn:
- de hypotheekrente voor de hypotheek genoemd onder 1.2
- de premie van de levensverzekering genoemd onder 1.3
(…)
- alle overige eigenaarslasten inzake de onder 1.1 genoemde onroerende zaken.
(…).
3.4
Gedurende en na de afwikkelingsperiode, doch uiterlijk tot en met 31 december 2018, stelt de man aan de vrouw ter beschikking de op naam van de onderneming van de man gestelde auto van het merk Volkswagen, welke auto tussen partijen genoegzaam bekend is en geen nadere beschrijving behoeft. De man zal gedurende die periode alle (eigenaars)lasten van de auto voldoen, met uitzondering van de verzekeringspremie en de benzine. De vrouw draagt zorg voor tijdige en volledige voldoening van de wegenbelasting (…). De vrouw levert de auto in goede staat in bij de man op uiterlijk de in de eerste volzin genoemde datum.
(…)
5.1
Op grond van de verdelingen en de verrekeningen krachtens deze overeenkomst, wordt de man overbedeeld ten opzichte van de vrouw. (…) De man dient ter zake van de overbedeling aan de vrouw te vergoeden het bedrag van € 20.000,--. (…)
5.2
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in deze overeenkomst, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting en décharge te verlenen.
(…)”.
2.3
De woning aan de [adres] te [postcode] Dordrecht (hierna: “de woning”) is inmiddels verkocht en op 2 december 2019 geleverd aan kopers. De overwaarde bedroeg € 69.314,44. Dit bedrag staat thans in depot bij Venekamp en Daams Notarissen.
2.4
De man heeft op 20 april 2018 het bedrag van € 20.000,-- aan de vrouw betaald.

3..De vordering in conventie

3.1
De vrouw vordert, na vermindering en vermeerdering van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de man zal veroordelen
1. aan haar te betalen een bedrag van € 14.657,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020;
2 een afstandsverklaring te tekenen, inhoudende dat de man afstand doet van de helft van de op zijn kenteken opgebouwde schadevrije jaren, dan wel dat het onderhavige vonnis zijn toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening zal vervangen;
3 zijn medewerking te verlenen aan verdeling bij helfte van de afkoopwaarde van de polis met nummer [nummer polis] bij Onderlinge ’s-Gravenhage, zodanig dat hij de Onderlinge ’s-Gravenhage zal berichten dat zij de helft van de afkoopwaarde dient over te maken op een door de vrouw op te geven rekeningnummer, dit op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat hij gedurende twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis daarmee in gebreke zal blijven,
dit alles met zijn veroordeling in de proceskosten.
3.2
De vrouw baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
De opschortende voorwaarde die is bedoeld in artikel 1.4 van de overeenkomst, inhoudend dat de woning en de levensverzekering zouden worden toegedeeld aan de man en dat de vrouw zou worden ontslagen uit de hoofdelijkheid, is niet vervuld. De man heeft immers niet gezorgd voor toedeling van de woning aan hemzelf en voor ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid. Daarom moet de overwaarde bij helfte worden afgerekend. De man heeft haar inmiddels € 20.000,-- betaald en is haar daarom nog (€ 69.314,44 : 2) - € 20.000,-- = € 14.657,22 verschuldigd.
De man en zij hebben een autoverzekering afgesloten en hebben daarbij “schadevrije jaren” opgebouwd. Zij wil dat die gelijkelijk worden verdeeld, door middel van een afstandsverklaring waarbij de man een deel van die schadevrije jaren aan haar overdraagt.

4..Het verweer in conventie

De man heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op dat verweer gaat de rechtbank hierna, waar nodig, in.

5..De vordering in reconventie

5.1
De man vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. de vrouw zal veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 1.667,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
2 zal verklaren voor recht dat de volledige verkoopopbrengst van € 69.314,44 die in depot staat bij Venekamp en Daams Notarissen, aan hem toekomt, althans dat bedrag toe te delen aan hem
3 de vrouw zal veroordelen om haar volledige medewerking te verlenen aan het uitbetalen van het in depot staande bedrag van € 69.314,44 bij Venekamp Daams Notarissen, binnen 5 dagen na het in deze te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat zij dit nalaat, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 25.000,--
4 de vrouw zal veroordelen aan hem te betalen de (eventuele) kosten die door de notaris in rekening worden gebracht voor het in depot houden van het bedrag van € 69.314,44 over de periode 4 december 2019 tot aan de dag van ontvangst van dat bedrag door de man
5 de vrouw zal veroordelen aan de man te betalen de wettelijke rente over € 69.314,44 vanaf 4 december 2019 tot aan de dag van ontvangst van dat bedrag door de man,
dit alles met haar veroordeling in de proceskosten.
5.2
Hij baseert zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op wat hij in conventie ten verwere heeft aangevoerd en op de stelling dat de vrouw niet heeft voldaan aan het bepaalde in de overeenkomst over de auto en die auto pas op 25 januari 2019 heeft ingeleverd, waardoor hij een extra maand aan leasekosten heeft moeten betalen.
Ook heeft zij de wegenbelasting en de verzekeringspremie niet betaald. Hij heeft die kosten betaald en heeft aanspraak op vergoeding daarvan.

6..Het verweer in reconventie

De vrouw heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op dat verweer gaat de rechtbank hierna, waar nodig, in.

7..De beoordeling in conventie en in reconventie

7.1
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw samenhangen bespreekt de rechtbank die vorderingen gezamenlijk.
7.2
Artikel 3:182 BW luidt: Als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd, medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen.
Artikel 3:183 BW bepaalt dat de verdeling kan geschieden op de wijze en in de vorm die partijen goeddunkt, mits de deelgenoten en zij wier medewerking vereist is, allen het vrije beheer over hun goederen hebben en in persoon of bij een door hen aangewezen vertegenwoordiger medewerken.
De overeenkomst had, zo staat vermeld in de aanhef onder 2, betrekking op de financiële afwikkeling van de verbreking van de samenleving.
De vrouw en de man hebben op 16 april 2018 overeenstemming bereikt over de (wijze van) financiële afwikkeling, in die zin dat de woning en de levensverzekeringspolis tegen tussen hen afgesproken waarden aan de man werden toegedeeld, waarbij hij gedurende de afwikkelingsperiode de hypothecaire en eigenaarslasten voldeed, en daarnaast aan de vrouw een bedrag van € 20.000,-- wegens overbedeling betaalde. Onbetwist is dat de man ook nadien de lasten van de woning heeft betaald.
De bepalingen in de overeenkomst vormen een verdelingshandeling zoals bedoeld in artikel 3:182 BW., een rechtshandeling waaraan beide deelgenoten hebben meegewerkt en krachtens welke een van hen een goed van de gemeenschap met uitsluiting van de andere deelgenoot verkrijgt.
Voor de overgang van het aldus aan ieder van hen toegedeelde was, ingevolge artikel 3:186, lid 1 BW, dan nog juridische levering vereist.
De opschortende voorwaarde onder 1.4 van die overeenkomst, waarop de vrouw zich beroept, betrof, gezien de formulering van de bepaling en in het licht van de bedoeling van beide partijen – afspraken over de financiële afwikkeling – niet de toedeling op zichzelf, maar het vereiste van ontslag uit de hoofdelijkheid van de vrouw bij de levering, de juridische effectuering van de toedeling aan de man.
Dat het niet tot een levering aan de man is gekomen omdat de vrouw en hij inmiddels in overleg hadden besloten de woning te verkopen is dan ook niet van invloed op de overeengekomen verdeling.
Dat betekent dat de vorderingen in conventie onder 1 en 3 worden afgewezen.
7.3
De rechtbank begrijpt dat volgens de vrouw de door haar en de man opgebouwde “schadevrije jaren” een aanspraak op premiekorting vertegenwoordigen, dat zij deze aanspraak als een bestanddeel van de gemeenschap beschouwt en dit alsnog in de verdeling wil betrekken. Verdeling alsnog is op zichzelf mogelijk, nu de algehele kwijting die partijen elkaar hebben verleend beperkt is tot de rechten en verplichtingen die in de overeenkomst zijn genoemd.
De man zou, aldus de vrouw, een afstandsverklaring moeten tekenen, waarbij hij de helft van die “schadevrije jaren” aan haar overdraagt. De man heeft aangevoerd dat het afstand doen op de manier zoals door de vrouw bedoeld onmogelijk is en in dat verband als productie 4 een toelichting overgelegd die dat standpunt ondersteunt. Bij gebreke van een reactie van de vrouw daarop – zij had kunnen reageren bij haar akte vermeerdering van eis in conventie – gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan. De op deze wijze ingestelde vordering, primair en subsidiair, is dan ook niet toewijsbaar.
7.4
Dan de reconventionele vordering tot betaling van € 1.667,04.
7.4.1
De man baseert zijn vordering op tekortschieten van de vrouw in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst ten aanzien van de auto en vordert schadevergoeding.
De vrouw voert aan dat de man haar niet in gebreke heeft gesteld. Zij bestrijdt kennelijk dat zij in verzuim verkeert.
Artikel 6:83 onder a BW bepaalt dat het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft.
De uiterste termijn voor de voldoening was 31 december 2018. Ingebrekestelling was dus niet vereist en de vrouw verkeert in verzuim.
7.4.2
Artikel 6:74 BW bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar tot schadevergoeding verplicht, tenzij die tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Artikel 6:75 BW bepaalt dat een tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend, wanneer zij niet aan zijn schuld is te wijten, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
De vrouw bestrijdt niet dat zij is tekortgeschoten, maar voert aan dat zij niet anders kon dan de auto langer in haar bezit houden omdat zij geen lening kon aangaan voor een andere auto en zonder auto niet op haar werk kon komen. Zij stond bij het BKR geregistreerd omdat de de hypothecaire lening nog mede op haar naam stond en de man op dat punt geen actie had ondernomen, aldus de vrouw.
De rechtbank begrijpt dit verweer van de vrouw als een beroep op overmacht.
Het is aan haar om feiten en/of omstandigheden te stellen die een beroep op overmacht onderbouwen. Zij heeft dat slechts in algemene termen van financieel onvermogen en praktische bezwaren gedaan en dat is onvoldoende.
Het beroep op overmacht kan dan ook niet slagen.
7.4.3
De vrouw heeft de hoogte van de door de man genoemde bedragen aan verzekering, en wegenbelasting niet betwist. Wel betwist zij de hoogte van de leasekosten van € 268,34 over de maand januari 2019 omdat zij de auto op 25 januari 2019 heeft ingeleverd. Het gaat dan, zo heeft de rechtbank uitgerekend, om 6 dagen, wat zou neerkomen op een bedrag van € 51,94.
Ook dit verweer kan niet slagen. Gesteld noch gebleken is dat de man de leaseovereenkomst tussentijds en per dag had kunnen opzeggen, terwijl, wanneer dat al het geval zou zijn geweest, dat in redelijkheid ter besparing van een bedrag van € 51,94 niet van hem had kunnen worden verwacht.
De vordering van de man zal op dit punt worden toegewezen. Tegen de wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan is geen verweer gevoerd. Die zal worden toegewezen zoals gevorderd.
7.5
Hiervoor is onder 7.2 overwogen dat de man aanspraak heeft op het in depot staande bedrag. De in reconventie gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven en de vrouw zal worden veroordeeld tot volledige medewerking aan de uitbetaling van dat bedrag, waarbij de rechtbank de termijn voor die medewerking met het oog op praktische uitvoerbaarheid stelt op 10 dagen na betekening van dit vonnis.
Tegen de dwangsom is op zichzelf geen verweer gevoerd. De rechtbank acht de hoogte daarvan passend met het oog op de na te komen verplichting. De dwangsom zal worden gemaximeerd zoals gevorderd, tot € 25.000,--.
7.6
De vrouw heeft niet betwist dat de man door haar weigering om medewerking te verlenen vanaf 4 december 2019 niet over het bedrag dat in depot staat kon beschikken en dat de notaris kosten voor het beheer bij hem in rekening kan brengen. Deze kosten moet zij de man vergoeden evenals de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 4 december 2019.
7.7
De proceskosten zullen in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, omdat partijen gehuwd zijn geweest en daarna een affectieve relatie hebben gehad.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen een bedrag van € 1.667,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
verklaart voor recht dat de volledige verkoopopbrengst van € 69.314,44 die in depot staat bij Venekamp en Daams Notarissen, aan de man toekomt;
veroordeelt de vrouw om haar volledige medewerking te verlenen aan het uitbetalen van het in depot staande bedrag van € 69.314,44 bij Venekamp Daams Notarissen, binnen 10 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat zij dit nalaat, met een maximum van € 25.000,--;
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen de (eventuele) kosten die door de notaris bij de man in rekening worden gebracht voor het in depot houden van het bedrag van € 69.314,44 over de periode 4 december 2019 tot aan de dag van ontvangst van dat bedrag door de man;
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen de wettelijke rente over € 69.314,44 vanaf
4 december 2019 tot aan de dag van ontvangst van dat bedrag door de man;
verklaart deze veroordelingen (met uitzondering van de verklaring voor recht) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.
2632