ECLI:NL:RBROT:2020:4190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594934 / JE RK 20-1030
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag te verlengen. De moeder en de vader van [naam kind] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. A.L. Witteveen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] sinds februari 2019 bij de vader verblijft en dat er zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [naam kind], maar er zijn ernstige zorgen over haar vermogen om de juiste opvoeding te bieden. De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, en daarnaast om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van tien maanden.

Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, is gebleken dat er onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie bij zowel de vader als de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de hulpverlening tot op heden onvoldoende op gang is gekomen en dat er geen concreet plan is voor de plaatsing van [naam kind] in een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie afgewezen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag verlengd tot 6 februari 2021, in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/588944 / JE RK 19-3926 en C/10/594934 / JE RK 20-1030
datum uitspraak: 28 april 2020

beschikking verlenging machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2005 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 3 februari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
- het verzoek met bijlagen van de GI van 10 april 2020, ingekomen bij de griffie op
15 april 2020.
De mondelinge behandeling van deze zaak ter terechtzitting stond gepland op 22 april 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter op 22 april 2020 de volgende personen - via een groepsgesprek - telefonisch gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.L. Witteveen,
- de vader,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] , gedragswetenschapper.
[naam kind] is voorafgaand aan dit groepsgesprek eerst afzonderlijk telefonisch gehoord.
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.

[naam kind] verblijft sinds februari 2019 bij de vader.
Bij beschikking van 3 februari 2020 is de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd tot
6 februari 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag verlengd tot 3 mei 2020. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

Het aangehouden verzoek en het nieuwe verzoek

De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarnaast heeft de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van tien maanden.
De GI heeft haar verzoeken als volgt toegelicht. Het is belangrijk dat [naam kind] een stabiele opvoedsituatie heeft waarin hij contact kan houden met zijn beide ouders. De ouders geven aan dat [naam kind] hulpverlening nodig heeft, de GI is echter ook van mening dat de ouders hulpverlening moeten krijgen om [naam kind] beter te ondersteunen. Voor wat het verblijf van [naam kind] bij de vader betreft, heeft de vader eerder aangegeven geen hulpvraag te hebben. De vader is van mening dat [naam kind] zelf moet veranderen. De GI heeft daarom een tweesporenbeleid uitgezet. Het plan is dat [naam kind] terug naar de moeder gaat met intensieve hulpverlening in de thuissituatie, indien dat niet haalbaar blijkt wil de GI [naam kind] aanmelden bij een leefgroep in de buurt van Rotterdam. De moeder wil echter, ondanks een aankondiging van een schriftelijk aanwijzing, niet met de GI in gesprek en accepteert de aangeboden hulpverlening niet. Op verzoek van de moeder zal [naam kind] een nieuwe vaste jeugdbeschermer krijgen, [naam 1] , die ook de jeugdbeschermer is van [naam kind 2] , het jongere broertje van [naam kind] . De moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar accepteert de hulpverlening vervolgens niet. Zo heeft Family First Therapie van de Viersprong de moeder in 2019 al geadviseerd dat de zij moet werken aan haar eigen problemen. De moeder wil dit echter niet accepteren.

De standpunten

Door en namens de moeder is primair verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder af te wijzen en [naam kind] terug te plaatsen bij de moeder. De moeder heeft goed contact met de jeugdbeschermer van [naam kind 2] , waardoor er bij de moeder voldoende zicht is op [naam kind] . De moeder staat open voor hulpverlening, maar wil wel weten wat er concreet van haar wordt verwacht. De GI heeft geen concrete plannen voorgesteld voor hulpverlening. De ondertoezichtstelling van [naam kind] hangt samen van slordigheden. Zo zijn de pogingen tot contact met de moeder nooit door de moeder ontvangen en wordt de moeder verweten onbereikbaar te zijn terwijl er lange tijd geen vaste contactpersoon was voor [naam kind] . Subsidiair wordt namens de moeder verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag voor korte duur te verlengen. In de tussentijd kan een concreet hulpverleningsplan met veiligheidsafspraken gemaakt worden om een terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder te realiseren.
De vader staat niet achter de plaatsing van [naam kind] binnen een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Het gaat goed met [naam kind] bij de vader. De vader heeft nooit aangegeven dat hij niet open staat voor hulpverlening. De inzet van hulpverlening verloopt niet goed, dat komt doordat er te veel verschillende mensen betrokken zijn. De GI is na een eerste bezoek aan hem niet meer langs geweest. Hij heeft lang niets meer van de GI gehoord. De vader begrijpt dat de moeder graag wil dat [naam kind] bij haar komt wonen. Dit is in het verleden echter al vaker geprobeerd, maar is steeds niet goed gegaan.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind] . [naam kind] heeft een belast verleden en heeft individuele hulpverlening nodig om zijn verleden een plek te kunnen geven. Het is in het belang van [naam kind] dat hij een stabiele, stimulerende opvoedomgeving heeft bij en met opvoeders die voldoende emotioneel voor hem beschikbaar zijn. Daarnaast is er bij [naam kind] veel behoefte aan duidelijkheid en zekerheid over de plek waar hij verder zal opgroeien. Naar het oordeel van de kinderrechter is zowel over de opvoedsituatie bij de vader als bij de moeder op dit moment niet duidelijk in hoeverre deze tegemoet komen aan de specifieke opvoedingsbehoeften van [naam kind] , omdat het zicht daarop bij de GI onvoldoende is.
De kinderrechter stelt vast dat de hulpverlening, ongeacht de oorzaak, tot op heden nauwelijks op gang is gekomen en dit is niet in het belang van [naam kind] . In ieder geval is dit niet enkel aan de ouders te wijten.
Indien [naam kind] in de toekomst bij een van zijn beide ouders zal (blijven) wonen is het niet alleen in zijn belang dat er individuele hulpverlening op gang komt, maar ook dat er zicht komt op zijn opvoedomgeving en dat - in ieder geval - de moeder hulpverlening aanvaardt gericht op haar eigen problematiek. De moeder heeft een lange hulpverleningsgeschiedenis waarbij zij een ambivalente houding laat zien richting de hulpverlening en tot op heden geen hulp voor zichzelf accepteert, dan wel die hulp niet heeft aangevraagd. Om een langdurige terugplaatsing van [naam kind] bij de moeder te laten slagen is het van belang dat er meer stabiliteit en rust in de thuissituatie van de moeder komt. Of de vader hulpverlening in de opvoeding of gericht op hem persoonlijk nodig heeft, is niet bekend.
De GI heeft de afgelopen periode onvoldoende gedaan om de situatie van [naam kind] te verbeteren. Het hulpverleningstraject heeft te lang stilgelegen. Het feit dat de vaste jeugdbeschermer van [naam kind] vanwege ziekte niet beschikbaar is geweest, betekent niet dat de GI geen hulpverlening in had kunnen zetten voor [naam kind] . De GI heeft daarbij onvoldoende onderbouwd waarom [naam kind] gebaat is bij een plaatsing op een leefgroep, evenmin heeft zij een concreet plan waar hij geplaatst zou kunnen worden. De kinderrechter acht het van belang dat [naam kind] een plek krijgt waar hem voldoende ondersteuning en duidelijkheid geboden kan worden en waar hij kan opgroeien naar volwassenheid. Het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zonder een concreet plan waar en waarom [naam kind] geplaatst moet worden, is een vergaande beslissing waarvan het belang voor [naam kind] niet duidelijk is geworden. De kinderrechter zal daarom het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder afwijzen.
Beide ouders hebben tijdens de telefonische behandeling verklaard dat zij open staan voor hulpverlening in hun thuissituatie. De ouders hebben zich bereid verklaard mee te werken aan onderzoek bij hen thuis en aan de noodzakelijke hulpverlening als daarvoor een concreet plan wordt gemaakt en het duidelijk is wat van hen verwacht wordt. De kinderrechter wil dat de ouders in het belang van [naam kind] deze toezegging waar maken, waarbij de GI - via een vaste jeugdbeschermer - adequaat en constructief dient te handelen. De komende tijd dient zo snel mogelijk duidelijk te worden welke opvoedomgeving en -situatie het meest in het belang van [naam kind] is. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij dit onderzoekt en bij het vragen om een eventuele vervolgbeslissing concreet onderbouwt of [naam kind] het beste af is bij één van zijn ouders, met de inzet van (intensieve) hulpverlening, of dat zijn perspectief ergens anders ligt. In de beschikking van 3 februari jl. heeft de kinderechter al overwogen dat de moeder zo nodig dient te worden ondersteund dan wel begeleid om haar medewerking aan de hulpverlening te kunnen (blijven) verlenen. Dat is in de afgelopen periode niet - of in ieder geval onvoldoende - gebeurd. In het belang van [naam kind] is het noodzakelijk dat zijn verblijfplaats niet onnodig zal wijzigen, de eventuele volgende wisseling van zijn verblijfplaats moet naar het oordeel van de kinderrechter dan ook de plek zijn waar [naam kind] zal opgroeien naar volwassenheid. Het is onduidelijk of [naam kind] terug kan naar zijn moeder en [naam kind] heeft bovenal behoefte aan duidelijkheid. De kinderrechter zal daarom voor de tussenliggende periode de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag, die nodig is om zijn verblijf bij de vader te continueren, verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Of de plaatsing bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling in het belang van [naam kind] is, dient uit het onderzoek van de GI te blijken.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag, tot
6 februari 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. W. Apeldoorn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.