In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] bij de vader zonder gezag te verlengen. De moeder en de vader van [naam kind] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. A.L. Witteveen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] sinds februari 2019 bij de vader verblijft en dat er zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De moeder heeft het ouderlijk gezag over [naam kind], maar er zijn ernstige zorgen over haar vermogen om de juiste opvoeding te bieden. De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, en daarnaast om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van tien maanden.
Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, is gebleken dat er onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie bij zowel de vader als de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de hulpverlening tot op heden onvoldoende op gang is gekomen en dat er geen concreet plan is voor de plaatsing van [naam kind] in een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie afgewezen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag verlengd tot 6 februari 2021, in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind].