ECLI:NL:RBROT:2020:4191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594080 / JE RK 20-877
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen na scheiding en huiselijk geweld

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden. De kinderen hebben een moeilijke tijd doorgemaakt, waaronder huiselijk geweld en de opname van hun moeder voor verslavingsproblematiek. De vader heeft de zorg voor de kinderen op zich genomen, met ondersteuning van zijn netwerk. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en vastgesteld dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders hebben afgesproken dat de kinderen na de zomervakantie terug naar de moeder gaan, mits haar behandeling positief blijft verlopen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west noodzakelijk is om de situatie van de moeder te monitoren en de terugkeer van de kinderen te begeleiden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met als doel de verzorging en opvoeding van de kinderen te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/594080 / JE RK 20-877
datum uitspraak: 22 april 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Haaglanden,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Den Haag,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2],
geboren op [geboortedatum kind 2] 2012 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 23 maart 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
De mondelinge behandeling van deze zaak ter terechtzitting stond gepland op 22 april 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op
www.rechtspraak.nlis gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter op 22 april 2020 de volgende personen telefonisch gehoord:
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, regio Haaglanden, hierna de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en een beslissing te kunnen nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.

[naam kind 1] en [naam kind 2] wonen bij de vader. Hun hoofdverblijfplaats is bepaald bij de moeder.

De verzoeken

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader verzocht voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] . [naam kind 1] en [naam kind 2] hebben veel meegemaakt. Na de echtsscheiding van de ouders hebben zij met de moeder in meerdere opvanghuizen verbleven en zijn zij daarna getuige geweest van huiselijk geweld van de stiefvader naar de moeder. Sinds de moeder is opgenomen voor haar verslavingsproblematiek, draagt de vader de zorg voor de kinderen. Hij krijgt daarbij steun vanuit zijn netwerk. De behandeling van de moeder verloopt positief. De moeder komt haar afspraken na, maar mist nog inzicht in haar gedrag. De ouders zijn overeengekomen dat de kinderen na de zomer terug naar de moeder gaan indien de behandeling van de moeder positief blijft verlopen. De communicatie tussen de ouders verloopt echter moeizaam. Het lukt hen niet om gezamenlijk tot afspraken over de omgang met de vader te komen. De betrokkenheid van de GI is daarom noodzakelijk om de ouders te begeleiden en om toezicht te houden op de situatie.

De standpunten

De GI heeft zich aangesloten bij het verzoek van de Raad. Het is belangrijk om de ontwikkeling van de moeder te monitoren en terugval in oud gedrag te voorkomen. Daarnaast is het van belang dat er hulpverlening wordt ingezet om de ouders te begeleiden in hun onderlinge communicatie.
De moeder is het eens met het verzoek van de Raad. De moeder doet er alles aan om beter te worden en accepteert alle hulp die nodig is. De moeder wil graag weer contact met haar kinderen, dat is ook in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] .
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Hij wil graag dat het goed gaat met [naam kind 1] en [naam kind 2] en dat zij zich goed kunnen ontwikkelen. De vader heeft in principe met de moeder afgesproken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] na de zomervakantie weer bij de moeder gaan wonen. Daarvoor is het wel van belang dat er goed zicht komt op de thuissituatie bij de moeder. Op dit moment zijn er nog veel zaken niet goed geregeld voor [naam kind 1] en [naam kind 2] , zo zijn zij bij de moeder nooit naar de tandarts geweest en zijn zij niet gevaccineerd.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de telefonische behandeling blijkt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [naam kind 1] en [naam kind 2] hebben in hun jonge leeftijd al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Na de scheiding van de ouders hebben de kinderen samen met de moeder in verschillende opvanghuizen verbleven. Nadat [naam kind 1] en [naam kind 2] met de moeder bij de stiefvader zijn gaan wonen zijn zij langere tijd getuige en slachtoffer geweest van huiselijk geweld door de stiefvader. Ook hebben zij de opname van de stiefvader in de GGZ en de opname van de moeder voor haar verslavingsproblematiek meegemaakt. [naam kind 1] en [naam kind 2] kampen met angstgevoelens en maken zich veel zorgen over hun moeder. Mogelijk zijn zij getraumatiseerd. Het is belangrijk dat [naam kind 1] en [naam kind 2] individuele hulpverlening geboden wordt om hun verleden een plek te kunnen geven.
Sinds de opname van de moeder verblijven [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader. Vanwege zijn werk wordt hij hierbij ondersteund door de grootouders vaderszijde. Het is positief dat de ouders, ondanks dat de onderlinge communicatie niet altijd goed verloopt, onderling zijn overeengekomen dat [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader kunnen verblijven. De bedoeling is dat zij na de zomervakantie terug zullen gaan naar de moeder indien haar behandeling positief verloopt. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de situatie van de moeder goed wordt gemonitord en dat de terugkeer van de kinderen naar de moeder wordt begeleid. Het is belangrijk dat als [naam kind 1] en [naam kind 2] terugkeren naar de moeder, bij de moeder sprake is van een gestructureerde, veilige en stabiele thuissituatie. Het is niet in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] als zij na verloop van tijd weer naar een andere opvoedomgeving moeten worden overgeplaatst, omdat het bij de moeder toch niet goed is gegaan. De kinderen hebben belang bij duidelijkheid, zekerheid en moeten kunnen vertrouwen op hun opvoeder(s).
Gelet op de verstoorde onderlinge communicatie tussen de ouders en omdat de hulpverlening in het vrijwillig kader bij de moeder in het verleden ontoereikend is gebleken acht de kinderrechter de betrokkenheid van de GI hierbij noodzakelijk. Daarnaast acht de kinderrechter het noodzakelijk dat het verblijf van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader de komende periode wordt gecontinueerd. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader met gezag verlenen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b van het BW.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, regio Haaglanden, tot 22 april 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] bij de vader met gezag tot
22 oktober 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2020 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Apeldoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 april 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.