ECLI:NL:RBROT:2020:4222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
C/10/552893 / HA ZA 18-598
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijsbaarheid van vordering op grond van artikel 843a Rv in civiele procedure met betrekking tot goederentransportverzekering en CAR-verzekering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vordert afgifte van bepaalde verzekeringspolissen van de gedaagde, Hebo Maritiemservice B.V., in het kader van een geschil dat voortvloeit uit schade aan brugliggers tijdens transport. De rechtbank stelt dat aan de toewijsbaarheid van de vordering drie cumulatieve voorwaarden zijn verbonden: er moet sprake zijn van een rechtmatig belang, een rechtsbetrekking en bepaalde bescheiden. De rechtbank wijst de vordering tot afgifte van de polis van de goederentransportverzekering af, omdat de eiseres daarover inmiddels al beschikt. Ook de vordering tot afgifte van de polis van de CAR-verzekering wordt afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de eiseres niet kan aantonen dat zij partij is in de rechtsbetrekking die aan de polis ten grondslag ligt. De rechtbank concludeert dat Hebo niet als 'bij de bouw betrokkene' kan worden aangemerkt en dat de vordering tot afgifte van de polissen niet kan worden toegewezen. Hebo wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/552893 / HA ZA 18-598
Vonnis in incident ex artikel 843a Rv van 22 april 2020
in de hoofdzaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
als gevolmachtigde van
1. de naamloze vennootschap
AMLIN EUROPE N.V., verzekeraar voor 40%,
gevestigd te Amstelveen,
2. de Europese naamloze vennootschap
XL CATLIN,
gevestigd te Amsterdam,
als rechtsopvolgster van Catlin Europe SE, Netherlands Branche, verzekeraar voor 20% en XL Insurance Company SE, verzekeraar voor 17,5%,
3. de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCE N.V., verzekeraar voor 15%,
gevestigd te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V., verzekeraar voor 7,5%,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. drs. J.J.O. Zandt te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEBO MARITIEMSERVICE B.V.,
gevestigd te Zwartsluis,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/566084 / HA ZA 19-57 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEBO MARITIEMSERVICE B.V.,
gevestigd te Zwartsluis,
eiseres in de vrijwaringszaak,
verweerster in reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DAANEN SHIPPING & LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
advocaat mr. J.J. van de Velde,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPANBETON B.V.,
gevestigd te Huissen,
advocaat mr. J.J.O. Zandt,
gedaagden in de vrijwaringszaak,
verweersters in het incident,
eiseressen in reconventie.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] , Hebo, Daanen en Spanbeton genoemd worden.

1..De procedure

in de hoofdzaak
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 mei 2018 met producties
  • het vonnis van 5 december 2018 in het incident tot vrijwaring en de daaraan ten grondslag
  • de conclusie van antwoord met producties
  • de brief van 22 mei 2019 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van
partijen
  • de zittingsagenda van 19 september 2019
  • de incidentele conclusie van eis ex artikel 843a Rv van Hebo
  • de akte overlegging producties van [naam eiseres]
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 26 november 2019
  • de door Hebo ter zitting ingebrachte drie bijlagen
  • de brief van 10 december 2019 van [naam eiseres] met opmerkingen over het proces-
verbaal
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van [naam eiseres] (en
Spanbeton)
  • de akte in het incident ex artikel 843a Rv van Hebo met producties
  • de akte in 843a-incident van [naam eiseres] (en Spanbeton).
in de vrijwaringszaak
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2019 met producties
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van
Daanen met producties
- de brief van 22 mei 2019 waarin de rechtbank partijen oproept voor een comparitie van
partijen
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie van Spanbeton
met producties
  • de zittingsagenda van 19 september 2019
  • de incidentele conclusie van eis ex artikel 843a Rv van Hebo
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 26 november 2019
  • de door Hebo ter zitting ingebrachte drie bijlagen
  • de akte houdende referte in het incident ex artikel 843a Rv van Daanen
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van Spanbeton (en [naam eiseres]
)
  • de akte in het incident ex artikel 843a Rv van Hebo met producties
  • de akte in 843a-incident van Spanbeton (en van [naam eiseres] ).
1.3.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald in het incident.

2..De hoofdzaak en de vrijwaringszaak

2.1.
In het kort gaat het in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak over het volgende.
Spanbeton B.V. (hierna: Spanbeton) ontwikkelt, produceert en installeert voorgespannen brugliggers. Spanbeton heeft een opdracht aangenomen om brugliggers te leveren en te monteren voor diverse brugdelen voor de Hollandse Brug, de verbinding tussen Flevoland en Noord-Holland nabij Muiderberg. Onder meer voor het vervoer over de binnenwateren van de laatste 21 brugliggers heeft Spanbeton opdracht gegeven aan Hebo. Hebo heeft voor het vervoer een ponton betrokken van Daanen. Tijdens het vervoer van de laatste vijf brugliggers op 1 mei 2015 is het ponton onder het gewicht van de brugliggers bezweken, met schade aan vier van de vijf de brugliggers tot gevolg. De verzekeraars voor wie [naam eiseres] optreedt hebben op basis van een verzekeringsovereenkomst een bedrag van
€ 213.101,11 uitgekeerd aan Spanbeton. [naam eiseres] vordert dit bedrag van Hebo.
Hebo verwijst naar een opdrachtbevestiging van 19 maart 2015 van Hebo aan Spanbeton, waarin het volgende staat vermeld:
“Voor de werkzaamheden dienen de te transporteren en te hijsen delen en het project, door de opdrachtgever verzekerd te zijn incl. het meeverzekeren van Hebo Maritiemservice BV op de goederentransport van de belanghebbende van de lading, met doorhaling van de mogelijkheid van regres door de assuradeuren van de lading verzekering op de vervoerder.”
Verder verwijst Hebo naar artikel 3.5 van haar algemene voorwaarden:
“Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen, draagt Wederpartij zorg voor adequate verzekering van zaken welke onderwerp zijn van de door HEBO te leveren diensten of werkzaamheden zoals maar niet beperkt tot het door HEBO te (doen) vervoeren van zaken.”
Kern van het geschil in de hoofdzaak is of Hebo een beroep kan doen op voornoemde opdrachtbevestiging en artikel. In de vrijwaringszaak gaat het om de vraag of Spanbeton en Daanen, als degene die Hebo het ponton ter beschikking heeft gesteld, Hebo moeten vrijwaren.

3..Het geschil in het incident ex artikel 843a Rv

3.1.
Hebo vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Daanen en [naam eiseres] te veroordelen om binnen tien dagen na dit vonnis aan Hebo afschriften te verstrekken van:
a. de volledige polis van de CAR-verzekering inclusief voorblad en assuradeurenverdeling en alle voorgaande en eventuele andere polissen die SAA heeft afgesloten om te voldoen aan haar verplichting zoals omschreven in artikel 6.1 van de overeenkomst tussen SAA en Spanbeton om de brugliggers te leveren en te monteren;
de volledige polis van de goederentransportverzekering inclusief voorblad en assuradeurenverdeling en alle voorgaande en eventuele andere polissen die Spanbeton heeft afgesloten op grond waarvan [naam eiseres] € 213.101,11 zou hebben uitgekeerd aan Spanbeton naar aanleiding van de schade aan de brugliggers;
alles op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Daanen en [naam eiseres] met de nakoming van de veroordeling in gebreke blijven, met een maximum van € 400.000,00, kosten rechtens.
3.2.
Daanen refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
[naam eiseres] en Spanbeton concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Hebo in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
Volgens [naam eiseres] en Spanbeton is - kort gezegd - de vordering tot afschrift van de polis van de goederentransportverzekering voorbarig, die tot afschrift van de polis van de CAR-verzekering zinloos en de gevorderde dwangsom onredelijk.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De vordering van Hebo strekt tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv. Op grond van lid 1 van dit artikel kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Lid 4 bepaalt dat laatstgenoemde niet is gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Aan de toewijsbaarheid van de vordering van Hebo zijn aldus drie cumulatieve voorwaarden verbonden: er moet sprake zijn van een rechtmatig belang, een rechtsbetrekking en bepaalde bescheiden.
4.2.
Hebo vordert afgifte van de polis van de goederentransportverzekering onder andere in verband met haar betwisting van de beweerdelijke betaling en subrogatie alsmede de vorderingsgerechtigdheid van [naam verweerster] en in verband met de vraag of Hebo zelf al dan niet rechten kan ontlenen aan de goederentransportverzekering.
Hebo verwijst ten aanzien van de CAR-verzekering, naast de onder 2.1 genoemde opdrachtbevestiging en haar algemene voorwaarden, naar artikel 6.1 van de overeenkomst van 19 juni 2013 tussen SAAone EPCM Bouwcombinatie V.O.F. (als opdrachtgever, hierna: SAA) en Spanbeton (als opdrachtnemer):
“Onverminderd de wettelijke en contractuele aansprakelijkheid van de OPDRACHTNEMER wordt door de OPDRACHTGEVER een “Constructie All Risks” verzekering afgesloten ten behoeve van alle bij de bouw betrokkenen. Het eigen risico, zijnde € 25.000,00 (...), zal worden toegerekend aan de OPDRACHTNEMER. Inzage in de polisvoorwaarden kan via de OPDRACHTGEVER worden aangevraagd. De bij de bouw betrokkenen worden geacht met de inhoud van de polis bekend te zijn.
W.A.M.-plichtig materieel dient te zijn verzekerd [] conform de in de W.A.M. gestelde eisen.
De verzekering dient tevens dekking te bieden voor schade voortvloeiend uit inzet hiervan.”
Dit betekent volgens Hebo dat Spanbeton meeverzekerde is of behoort te zijn op de hier genoemde CAR-polis en dat dit ook geldt voor Hebo als evident bij de bouw betrokkene. Spanbeton had dan ook hooguit € 25.000,00 schade behoeven te lijden, dan wel lagen andere oplossingen dan uitkering onder de goederentransportverzekering voor de hand. Dit betekent ook dat Spanbeton en haar verzekeraars helemaal niet betrokken hadden hoeven zijn en dat deze polis in de weg staat aan toewijzing van de vordering in de hoofdzaak. Zonder afschrift van deze polis is een en ander niet sluitend na te gaan en kan Hebo haar rechten onder deze polis niet geldend maken.
4.3.
[naam verweerster] en Spanbeton voeren het volgende aan.
Wat de goederentransportverzekering betreft wist Hebo dat de rechtbank [naam verweerster] had gevraagd om de polis over te leggen voor de zitting en dat de termijn daarvoor op 12 november 2019 verstreek. Toch koos Hebo ervoor om de incidentele vordering in te stellen op 11 november 2019. Op 12 november 2019 heeft [naam verweerster] de goederentransportpolis overgelegd. De incidentele vordering is dan ook voorbarig.
Ten aanzien van de CAR-polis voert [naam verweerster] aan dat zij daar niets mee te maken heeft en dat zij de CAR-polis niet in haar bezit of tot haar beschikking heeft. Bovendien geldt dat als de CAR-polis dekking zou hebben geboden, dit geen verweer zou opleveren jegens goederentransportverzekeraar [naam verweerster] . De incidentele vordering jegens [naam verweerster] is dan ook zinloos. Verder was Spanbeton niet verplicht om een beroep te doen op de CAR-polis. Het stond Spanbeton vrij om in plaats daarvan [naam verweerster] en Hebo aan te spreken. Daarom heeft Hebo geen belang bij deze vordering. Voorts is de polis geen stuk aangaande een rechtsbetrekking waarbij Hebo partij is, omdat Hebo geen betrokkene is als bedoeld in artikel 6.3 van de overeenkomst tussen SAA en Spanbeton, maar een derde. Daarnaast is de vordering tot afschrift van “alle voorgaande en eventuele andere polissen die SAA heeft afgesloten” onvoldoende bepaald.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vordering tot afgifte van de polis van de goederentransportverzekering zal worden afgewezen, omdat Hebo daarover inmiddels al beschikt. Weliswaar lijken de betreffende afschriften niet compleet door het gebruik van aanduidingen als (polis)aanhangsels en nummering, maar [naam verweerster] en Spanbeton hebben overtuigend aangevoerd dat er niet meer is en anderzijds heeft Hebo onvoldoende onderbouwd dat er meer documenten moeten zijn waarbij zij een rechtmatig belang heeft. Het gevraagde overzicht van werknummers maakt geen onderdeel uit van het petitum maar ten overvloede overweegt de rechtbank dat Hebo daar geen belang bij heeft nu [naam verweerster] en Spanbeton (onderbouwd met stukken) hebben aangevoerd dat Hebo voor het werk Hollandse Brug niet is meeverzekerd.
4.5.
Ook de vordering tot afgifte van de polis van de CAR-verzekering zal worden afgewezen. Als rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt de omstandigheid dat SAA en Spanbeton in artikel 6.1 van hun overeenkomst van 19 juni 2013 zijn overeengekomen dat, onverminderd de wettelijke en contractuele aansprakelijkheid van Spanbeton, door SAA een CAR-verzekering wordt afgesloten ten behoeve van alle bij de bouw betrokkenen, zoals Spanbeton. Hebo heeft niet heeft aangetoond dat zij partij was bij die rechtsbetrekking. Als de door Spanbeton ingeschakelde vervoerder is, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet evident dat Hebo als “bij de bouw betrokkene” wordt aangemerkt in de zin van artikel 6.1 in voornoemde overeenkomst. Bovendien zou blijkens dit artikel Hebo, als zij wel als zodanig moet worden aangemerkt, worden geacht met de inhoud van de polis bekend te zijn.
4.6.
Hebo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5..De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Zoals staat vermeld in het proces-verbaal van de comparitie van partijen zal Hebo in de hoofdzaak een akte nemen. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de rol van
20 mei 2020. Daarna zal [naam eiseres] op een nader te bepalen datum een antwoordakte nemen.

6..De beoordeling in de vrijwaringszaak

6.1.
Zoals staat vermeld in het proces-verbaal van de comparitie van partijen zal Hebo in de vrijwaringszaak een conclusie van antwoord in reconventie nemen ten aanzien van de reconventionele vorderingen van Daanen en Spanbeton. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de rol van
20 mei 2020.

7..De beslissing

De rechtbank
in het incident ex artikel 843a Rv
7.1.
wijst de vordering af,
7.2.
veroordeelt Hebo in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam verweerster] , Daanen en Spanbeton tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
7.3.
verwijst de zaak naar de rol van
20 mei 2020voor het nemen van een akte door Hebo,
in de vrijwaringszaak
7.4.
verwijst de zaak naar de rol van
20 mei 2020voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie ten aanzien van de reconventionele vorderingen van Daanen en Spanbeton.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 22 april 2020.
615/32