In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht verzocht om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de zaak behandeld via een conference call, gezien de beperkingen door de COVID-19 maatregelen. De moeder van [voornaam minderjarige] heeft het verzoek van de Raad ondersteund, waarbij zij aangaf dat [voornaam minderjarige] tijd nodig heeft voor verandering en dat hij momenteel geen therapie ontvangt in de crisisopvang waar hij verblijft.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van kindeigen problematiek, hechtingsproblematiek en schoolverzuim bij [voornaam minderjarige]. De relatie tussen [voornaam minderjarige] en zijn moeder is ernstig beschadigd, en hij heeft moeite met het accepteren van gezag. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid om de beslissing te heroverwegen op een later tijdstip.
De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting op 7 juli 2020 te rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot [voornaam minderjarige]. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is op 11 mei 2020 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.