ECLI:NL:RBROT:2020:4290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
C/10/582110 / HA ZA 19-853
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning na overlijden met geschil over overbedeling en gebruiksvergoeding

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het de verdeling van een woning na het overlijden van de heer [naam erflater]. De eiser, [eiser 1], is het enige kind van de erflater en daarmee de enige erfgenaam. De gedaagde, [gedaagde], had een affectieve relatie met de erflater en was mede-eigenaar van de woning. Na het overlijden van de erflater ontstond er een geschil over de hoogte van het bedrag dat eiser ten titel van overbedeling moest ontvangen. De rechtbank heeft een makelaar benoemd om de woning te taxeren, omdat partijen het niet eens konden worden over de waarde van de woning en de bijbehorende hypotheekschuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning en de hypotheekschuld aan de gedaagde worden toebedeeld, maar dat er een bedrag aan overbedeling aan de eiser moet worden betaald. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de gedaagde in reconventie beoordeeld, waarbij zij verzocht om de verdeling van de woning voor drie jaar uit te sluiten en om de eiser te veroordelen tot betaling van de helft van de eigenaarslasten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de eiser bij verdeling zwaarder wegen dan die van de gedaagde, en heeft de vorderingen in reconventie afgewezen. De deskundige, de heer R.A. Schneider, is benoemd om de waarde van de woning te taxeren, en de kosten van de deskundige zijn vastgesteld op € 550,-, te betalen door de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/582110 / HA ZA 19-853
Vonnis van 13 mei 2020
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser]
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procesadvocaat mr. J.G. Geerdes te Almere,
advocaat mr. G. de Hoogd te Aruba,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. van Gastel te Hellevoetsluis.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 4 september 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • het faxbericht van [gedaagde] van 18 februari 2020 , met producties.
1.2.
De comparitie van partijen is gehouden op 19 februari 2020. Namens [eiser 1] zijn mr. De Hoogd en de heer E. Duyneveld (kantoorgenoot van mr. De Hoogd) verschenen. [gedaagde] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. K.J. Nierman (kantoorgenoot van haar advocaat) en door haar zoon de heer [naam persoon] .
1.3.
De zaak is na de comparitie van partijen aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen er samen uit te komen.
1.4.
De griffier heeft op 15 april 2020 de advocaten van partijen per e-mail benaderd met de vraag of partijen er samen zijn uitgekomen en met de mededeling dat de rechtbank in het geval partijen geen overeenstemming hebben bereikt voornemens is om een deskundige te benoemen. Partijen hebben de griffier per mailberichten van 17 april 2020 bericht dat zij er niet samen zijn uitgekomen.
1.5.
De griffier heeft per e-mail van 20 april 2020 aan de advocaten van partijen bericht dat de rechtbank voornemens is om als deskundige de heer R.A. Schneider RMT van Xtra Makelaardij te benoemen en dat het voorschot € 550,- all-in bedraagt en door [eiser 1] betaald moet worden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 23 april 2020 gemotiveerd hun bezwaren hiertegen kenbaar te maken. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.6.
De rechtbank heeft de datum van het vonnis vervolgens nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is te Hellevoetsluis overleden de heer [naam erflater] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , laatstelijk wonende te Hellevoetsluis (hierna: erflater).
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden niet gehuwd en niet geregistreerd als partner. [eiser 1] is het enige kind van erflater en daarmee de enige erfgenaam van erflater.
2.3.
[gedaagde] en erflater hadden een affectieve relatie. Zij waren samen eigenaar van de woning aan de [adres] , [postcode] , te Hellevoetsluis (hierna: de woning). Door het overlijden van erflater is [eiser 1] samen met [gedaagde] eigenaar geworden van de woning.
2.4.
Op de woning rustten twee aflossingsvrije hypotheken ten bedrage van € 82.000,- en € 93.000,-.
2.5.
Erflater had een hypotheekverzekering afgesloten bij Reaal Levensverzekeringen N.V. (hierna: Reaal) per 1 oktober 2007 voor een bedrag van € 82.000,- en was hiervan de verzekeringsnemer. Op het polisblad is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
De begunstigde zal de verzekerde uitkering aanwenden ter aflossing van de eigen woningschuld in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001 van de verzekeringsnemer, van diens echtgeno(o)t(e) of van degene met wie de verzekeringnemer duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert. (…)
(…)
Voortvloeiende rechten zijn verpand aan
QUION 88 BV.
De pandhouder is, conform de onderliggende akte van verpanding/hypotheekakte, als eerste begunstigde aangewezen voor alle uit deze verzekeringsovereenkomst voortvloeiende uitkeringen.
(…)”
Op het polisblad is daarnaast opgenomen dat bij overlijden van erflater de volgende personen begunstigden zijn:
1. Echtgenoot van de verzekeringnemer
2. Kinderen van de verzekeringnemer
3. Wettige erfgenamen van de verzekeringnemer
2.6.
Reaal heeft de uitkering van de hypotheekverzekering ten bedrage van € 82.000,- na het overlijden van erflater uitbetaald aan de hypotheekverstrekker QUION BV. Als gevolg hiervan rust nu op de woning nog een hypotheekschuld van € 93.000,-.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eiser 1] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om de wijze van verdeling van de woning te gelasten:
Primair: door toedeling van de woning met de daaraan gekoppelde restant hypotheekschuld van € 93.000,- aan [gedaagde] voor een nettowaarde van € 175.000,-, te vermeerderen met de overige activa en passiva blijkende uit productie 9 bij de dagvaarding, zulks onder gehoudenheid van [gedaagde] om ten titel van overbedeling aan [eiser 1] € 87.135,40 uit te keren;
Subsidiair: [eiser 1] te machtigen tot het te gelde maken van de woning en verdeling van de netto-opbrengst met in achtneming van productie 9 bij de dagvaarding, nadat de woning op een door de rechter te bepalen wijze zal zijn verkocht.
[eiser 1] heeft daarnaast gevorderd om [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser 1] te betalen een gebruiksvergoeding van 4% van de marktwaarde van € 175.000,- (€ 7.000,- per jaar/€ 583,33 per maand) voor de bewoning van de woning vanaf 16 augustus 2017 tot aan de toedeling van de woning aan [gedaagde] dan wel een derde.
[eiser 1] heeft tevens gevorderd [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser 1] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij en [gedaagde] gemeenschappelijk eigenaar zijn van de woning. [eiser 1] wil aan deze gemeenschap een einde maken. Dit lukt niet omdat partijen het niet eens zijn over de omvang van de nalatenschap van erflater. Volgens [eiser 1] bedraagt deze omvang € 87.135,40 en moet [gedaagde] dit bedrag aan hem betalen ten titel van overbedeling als de woning aan [gedaagde] wordt toebedeeld. Als [gedaagde] dit niet kan betalen, dan zal de woning verkocht moeten worden aan een derde.
[eiser 1] is bij zijn berekening van de omvang van de nalatenschap ervan uitgegaan dat de woning een vrije marktwaarde heeft van € 175.000,-, dat de BMW van erflater geen € 300,- maar € 3.000,- waard was, dat [eiser 1] de enige rechthebbende is van de uitkering van de hypotheekverzekering en dat [eiser 1] daarom een regresvordering heeft op [gedaagde] voor € 41.000,- of dat sprake is van subrogatie.
Omdat [gedaagde] gebruik maakt van de woning, moet zij een gebruiksvergoeding betalen van 4% van de marktwaarde van de woning.
3.3.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in de woning wil blijven wonen en dat de door [eiser 1] berekende omvang van de nalatenschap onjuist is. Daaraan heeft [gedaagde] het volgende ten grondslag gelegd. [eiser 1] gaat uit van een te hoge waarde van de woning en gaat er ten onrechte vanuit dat hij een regresvordering heeft op [gedaagde] . De BMW vertegenwoordigde nagenoeg geen waarde meer en is verkocht voor € 300,-. Het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 1] ten bedrage van € 2,50 komt [eiser 1] toe. De bankrekeningen [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] behoorden echter toe aan erflater en [gedaagde] heeft daartoe geen toegang, zodat [eiser 1] zich tot de bank moet wenden voor de uitkering daarvan. De vordering op de Belastingdienst komt [eiser 1] ook toe, maar daarvoor moet [eiser 1] bij de Belastingdienst aankloppen. [gedaagde] heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het onredelijk is om een gebruiksvergoeding te verlangen, dan wel dat de gevorderde vergoeding veel te hoog is.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eiser 2] heeft in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de vordering tot verdeling van de woning voor de duur van drie jaar wordt uitgesloten;
te bepalen dat [verweerder] maandelijks dient te voldoen aan [eiser 2] de helft van de eigenaarslasten van de woning, tot aan de datum van feitelijke verdeling te weten:
a. ter zake van de bank: vanaf 11 november 2017 de helft van de hypotheekrente;
b. ter zake van SVHW: vanaf 16 augustus 2017 de helft van de eigenaarslasten;
c. ter zake van de opstalverzekering: vanaf 26 augustus 2017 de helft van de premie;
d. de helft van de onderhoudskosten van de woning vanaf 16 augustus 2017;
een en ander binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere maand die [verweerder] verzuimt te betalen;
3. veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiser 2] heeft aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Door het afsluiten van een hypotheekverzekering heeft erflater ervoor willen zorgen dat [eiser 2] in de woning kon blijven wonen na zijn overlijden. [eiser 2] heeft geen aanspraak op nabestaandenpensioen en is volledig aangewezen op haarzelf. Het is daarom onredelijk om nu tot verdeling over te gaan. [eiser 2] heeft daarnaast sinds het overlijden van erflater tot en met oktober 2019 de hypotheekrente (€ 8.265,51), de eigenaarslasten (€ 2.206,41), de premie opstalverzekering (€ 1.611,36) en de onderhoudskosten van de woning volledig betaald, terwijl [verweerder] gehouden is om de helft van deze kosten te vergoeden.
4.3.
[verweerder] heeft tot afwijzing van de vorderingen in reconventie geconcludeerd. De verdeling moet niet worden uitgesteld, want [verweerder] heeft de fondsen uit de nalatenschap van zijn vader hard nodig. Hij leeft op dit moment van een bijstandsuitkering. [eiser 2] dient de eigenaarslasten zelf te voldoen, omdat zij uitsluitend het gebruik van de woning heeft gehad.

5..De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk beoordeeld worden.
5.2.
[eiser 1] heeft gevorderd om de verdeling te gelasten van de woning waarvan hij en [gedaagde] na het overlijden van erflater gezamenlijk eigenaar zijn geworden. [gedaagde] heeft echter in reconventie gevraagd om de verdeling met drie jaar uit te sluiten op grond van artikel 3:178 lid 3 BW. Deze vordering moet als eerste beoordeeld worden.
Uitsluiten verdeling
5.3.
Het uitgangspunt is dat niemand in een onverdeelde boedel hoeft te blijven. Slechts indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van één of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, kan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot één of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren een vordering tot verdeling uitsluiten (artikel 3:178 lid 3 BW).
5.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de woning moet verkopen als tot verdeling wordt overgegaan, omdat zij geen geld heeft om [eiser 1] uit te kopen. Daarnaast heeft [gedaagde] de middelen niet voor een verhuizing en zal een verhuizing gelet op haar hoge leeftijd gepaard gaan met veel spanningen. Hiertegenover heeft [eiser 1] gesteld dat hij de fondsen uit de nalatenschap van erflater hard nodig heeft, omdat hij op dit moment op Aruba leeft van een bijstandsuitkering. De rechtbank acht het belang van [eiser 1] bij verdeling groter, dan het belang van [gedaagde] bij het uitsluiten van de verdeling. Beiden beschikken misschien over een kleine beurs, maar [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij de woning zal moeten verlaten als tot de verdeling wordt overgegaan. Ook op een hogere leeftijd is het immers mogelijk om een hypotheek af te sluiten. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat het voor haar niet mogelijk is om (al dan niet met een garantstelling) een hypotheek af te sluiten of dat er geen andere mogelijkheid is om de waarde van overbedeling aan [eiser 1] te betalen. De rechtbank acht het ook niet wenselijk dat [eiser 1] misschien wel tot het overlijden van [gedaagde] in de onverdeeldheid moet blijven. De rechtbank passeert derhalve het in reconventie gedane beroep op artikel 3:178 lid 3 BW.
5.5.
De woning moet dus verdeeld worden. [gedaagde] wil graag in de woning blijven wonen en [eiser 1] is daarmee akkoord. Dit betekent dat de primaire vordering van [eiser 1] kan worden toegewezen en de woning en de daaraan gekoppelde hypotheekschuld kan worden toebedeeld aan [gedaagde] . Beoordeeld moet dan wel worden welk bedrag [gedaagde] ten titel van overbedeling aan [eiser 1] moet betalen, want hierover zijn partijen het niet eens. Voor de beantwoording van die vraag is eerst van belang om te beslissen op een aantal geschilpunten tussen partijen.
Regresvordering/subrogatie
5.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser 1] een vordering heeft van € 41.000,- op [gedaagde] uit hoofde van regres of subrogatie. [eiser 1] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij als kind van erflater de begunstigde is van de hypotheekverzekering en deze hem volledig toekomt. [gedaagde] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met erflater, zodat [eiser 1] geen recht heeft op de hypotheekverzekering en deze moest worden aangewend ter aflossing van de eigen woningschuld van [gedaagde] .
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser 1] , mede gelet op de verklaringen van [gedaagde] ter zitting over hoe zij samenleefde met erflater, zijn stelling dat er geen sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen erflater en [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd. Onbetwist is immers dat erflater en [gedaagde] een affectieve relatie hadden, met elkaar samenwoonden sinds 1991 en later de woning samen gekocht hebben. Dat erflater op financieel gebied misschien meer heeft bijgedragen aan het huishouden dan [gedaagde] , betekent niet dat er geen sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het zorgen voor elkaar kan immers ook anders dan financieel plaatsvinden en aldus bijdragen aan een gezamenlijke huishouding. Volgens [eiser 1] hield erflater zijn financiën strikt gescheiden, maar [eiser 1] heeft niet onderbouwd waaruit dat blijkt. De enkele stelling van [eiser 1] dat erflater op zijn sterfbed tegen zijn broer zou hebben gezegd dat de helft van het huis voor [eiser 1] was, is hiertoe onvoldoende. Uit deze verklaring blijkt niet dat het daarnaast ook de bedoeling was van erflater dat de uitbetaling van de hypotheekverzekering aan [eiser 1] zou toekomen en derhalve niet bestemd was ter aflossing van de hypotheek op de woning. De verklaring van erflater sluit niet uit dat de hypotheekverzekering was bedoeld ter aflossing van een deel van de hypotheek hetgeen zowel [eiser 1] als [gedaagde] ten goede zou komen.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat er tussen erflater en [gedaagde] sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, zodat de begunstigde ( [eiser 1] ) conform de polisvoorwaarden de uitkering van de hypotheekverzekering moest aanwenden ter aflossing van de eigen woningschuld van [gedaagde] . Dit betekent dat [eiser 1] geen vordering op grond van regres of subrogatie heeft op [gedaagde] en [eiser 1] dus niet bij zijn berekening van het bedrag van de overbedeling een bedrag van € 41.000,- mag optellen.
BMW
5.9.
[gedaagde] heeft de auto van erflater, een BMW, verkocht. Zij heeft erkend dat [eiser 1] recht heeft op de opbrengst van de BMW, omdat de auto tot de nalatenschap behoorde. Partijen zijn echter verdeeld over de waarde van de BMW. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] de auto voor een te laag bedrag heeft verkocht. [eiser 1] heeft zijn stelling dat de auto € 3.000,- waard was niet onderbouwd, terwijl [gedaagde] wel met een schriftelijke verklaring van de koper heeft onderbouwd dat zij de auto voor € 300,- heeft verkocht. De advocaat van [eiser 1] heeft tijdens de zitting gezegd dat [eiser 1] de waarde van de auto niet nader kan onderbouwen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat [eiser 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat de BMW € 3.000,- waard was, zodat uitgegaan zal worden van de verkoopwaarde van de auto ten bedrage van € 300,-. Dit bedrag is [gedaagde] dus nog aan [eiser 1] verschuldigd.
Banktegoeden en vordering Belastingdienst
5.10.
[gedaagde] heeft erkend dat zij de helft van het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 1] ten bedrage van € 2,50 aan [eiser 1] verschuldigd is. [gedaagde] heeft daarnaast erkend dat de tegoeden op de bankrekeningen [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] en de vorderingen die erflater op de Belastingdienst heeft [eiser 1] toekomen, maar [gedaagde] heeft ontkend dat zij toegang heeft tot die twee bankrekeningen. Volgens [gedaagde] moet het belastinggeld ook op een van deze twee bankrekeningen gestort zijn.
5.11.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van [eiser 1] niet betwist dat [gedaagde] geen toegang heeft tot de bankrekeningen van erflater en heeft hij verklaard dat [eiser 1] zonder verklaring van erfrecht ook geen toegang heeft tot de bankrekeningen, zodat hij voor een verklaring van erfrecht gaat zorgen. Gelet hierop kan de rechtbank alleen bepalen dat de helft van het saldo op de bankrekening [rekeningnummer 1] ten bedrage van € 2,50 aan [eiser 1] toekomt en [gedaagde] dit aan hem verschuldigd is. [eiser 1] zal zelf met een verklaring van erfrecht moeten onderzoeken wat met de rest van het geld gedaan is.
Schulden nalatenschap
5.12.
Partijen zijn het erover eens dat dat de hypotheekschuld nog € 93.000,- bedraagt en dat de helft hiervan (€ 46.500,-) aan de nalatenschap toekomt en dus door [eiser 1] gedragen moet worden. Ook zijn partijen het eens over de andere schulden van de nalatenschap (ten bedrage van € 2.193,26) die ten last van [eiser 1] komen. De rechtbank stelt daarom vast dat de schulden van de nalatenschap € 48.693,26 bedragen en hiermee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van het bedrag van overbedeling.
Waarde woning - deskundige
5.13.
Als bekend is wat de waarde van de woning is, kan gelet op wat hiervoor is overwogen berekend worden welk bedrag [gedaagde] ten titel van overbedeling aan [eiser 1] moet betalen. Partijen zijn het er immers over eens dat het bedrag aan overbedeling als volgt moet worden berekend: de helft van de waarde van de woning vermeerderd met het bedrag dat [gedaagde] nog aan [eiser 1] verschuldigd is (de opbrengst van de BMW en de helft van het saldo op [rekeningnummer 1] ) en verminderd met de schulden van de nalatenschap die [gedaagde] toekomen. Dit ziet er als volgt uit:
helft waarde woning + € 302,50 – € 48.963,26 = het bedrag aan overbedeling
5.14.
Het bedrag van de overbedeling kan nog niet worden vastgesteld, omdat partijen verdeeld zijn over de waarde van de woning. Ook na de zitting zijn partijen niet samen tot overeenstemming gekomen omtrent de woningwaarde. De rechtbank zal daarom een deskundige benoemen die de woning moet taxeren. Omdat sprake is van de verdeling van de woning als bedoeld in boek 3 BW is de rechtbank van oordeel dat de huidige marktwaarde van de woning moet worden vastgesteld en niet de waarde van de woning ten tijde van het overlijden van erflater.
5.15.
De rechtbank zal de heer R.A. Schneider RTM van Xtra Makelaardij te Hellevoetsluis benoemen als deskundige. Partijen zijn reeds geïnformeerd over de persoon van de te benoemen deskundige en de hoogte van het voorschot en hebben hiertegen geen bezwaren geuit. De te benoemen deskundige heeft verklaard in staat en bereid te zijn het onderzoek te verrichten en heeft te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en nog niet op de hoogte te zijn van het tussen partijen gerezen geschil.
5.16.
Aan de deskundige zal de volgende vraag worden voorgelegd:
Wat is de economische waarde van de woning gelegen aan de [adres] te Hellevoetsluis, met als peildatum de dag van de taxatie?
5.17.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden kosten begroot op € 550,- all-in. [eiser 1] zal als de eisende partij deze kosten moeten voorschieten.
5.18.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
5.19.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
5.20.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Zij zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Gebruiksvergoeding/eigenaarslasten
5.21.
Naast het geschil tussen partijen omtrent de verdeling van de woning heeft [eiser 1] ook aanspraak gemaakt op een vergoeding voor het gebruik van de woning door [gedaagde] . [gedaagde] heeft aan de andere kant gevorderd dat [eiser 1] wordt veroordeeld om de helft van eigenaarslasten die zij gemaakt heeft voor de woning te betalen, bestaande uit de hypotheekrente, de lokale belastingen, de opstalverzekering en de onderhoudskosten. De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is om deze kosten tegen elkaar weg te strepen. [eiser 1] maakt immers geen gebruik van de woning, zodat hij de eigenaarslasten niet hoeft te betalen. [gedaagde] betaalt aan de andere kant alle de kosten van de woning, zodat het onredelijk is dat zij ook nog een vergoeding voor het gebruik van de woning aan [eiser 1] moet betalen. De in conventie gevorderde gebruiksvergoeding door [eiser 1] en de in reconventie door [gedaagde] gevorderde helft van de eigenaarslasten worden dus afgewezen.
Conclusie
5.22.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de woning en de daarbij behorende hypotheekschuld aan [gedaagde] worden toebedeeld en zal [gedaagde] aan [eiser 1] een bedrag moeten betalen ten titel van overbedeling. Dit bedrag kan pas berekend worden als de waarde van de woning is vastgesteld. De heer R.A. Schneider RMT zal daarom als deskundige benoemd worden. In afwachting van zijn taxatierapport zal daarom iedere beslissing zowel in conventie als in reconventie worden aangehouden.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
benoemt tot deskundige:
de heer R.A. Schneider RMT,
werkzaam bij Xtra Makelaardij,
correspondentieadres: Rijksstraatweg 29, 3222 KA, Hellevoetsluis
telefoon: 0181-323793
emailadres: info@xtramakelaardij.nl.
bepaalt dat de deskundige de volgende vraag moet beantwoorden:
- wat is de economische waarde van de woning gelegen aan de [adres] te Hellevoetsluis, met als peildatum de dag van de taxatie;
het voorschot
stelt de hoogte van de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 550,-;
bepaalt dat [eiser 1] het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
bepaalt dat [eiser 1] op de rolzitting van
10 juni 2020een betalingsbewijs dient over te leggen, waaruit de betaling van bedoeld voorschot aan het LDCR blijkt;
draagt de griffier op aan de deskundige de storting van het voorschot mede te delen en bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek een aanvang behoeft te maken na het bericht van de griffier dat het voorschot is betaald;
het onderzoek
bepaalt dat partijen geen afschrift van de processtukken aan de deskundige hoeven te doen toekomen. De griffier zal – na voldoening van het voorschot – aan de deskundige de contactgegevens van partijen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met (de gemachtigden van) partijen te bepalen tijd en plaats,
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
  • de deskundige het onderzoek pas
  • de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid dient te bieden dit onderzoek bij te wonen;
  • indien partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd;
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
het deskundigenrapport/het taxatierapport
draagt de deskundige op om uiterlijk
zes wekenna het bericht van de griffier dat hij met zijn werkzaamheden mag aanvangen een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen twee weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;
bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
7 oktober 2020;
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken, of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser 1] , op een termijn van vier weken;
bepaalt dat de deskundige bij de inlevering van het bericht een gespecificeerde opgave doet van de kosten, inclusief honorarium;
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.
3120