In deze zaak heeft verzoekster op 28 februari 2020 een verzoek ingediend om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis (TARIC). De Gemeente Rotterdam, die een vordering van € 209,58 op verzoekster heeft, weigerde echter in te stemmen met de regeling, ondanks dat twintig van de eenentwintig schuldeisers akkoord gingen. De rechtbank heeft de Gemeente Rotterdam niet gehoord tijdens de telefonische zitting, omdat zij niet bereikbaar was.
De rechtbank heeft beoordeeld of de Gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. Hierbij werd gekeken naar het belang van de Gemeente Rotterdam en de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Gemeente Rotterdam slechts 0,24% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd en gebaseerd is op de NVVK-norm. Verzoekster heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om haar schulden te regelen en dat zij onder beschermingsbewind staat.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de Gemeente Rotterdam. Het verzoek om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd toegewezen. De Gemeente Rotterdam werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen.