ECLI:NL:RBROT:2020:4357

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
20/286 en 20/287 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van de coronacrisis

In deze zaak heeft verzoekster op 28 februari 2020 een verzoek ingediend om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis (TARIC). De Gemeente Rotterdam, die een vordering van € 209,58 op verzoekster heeft, weigerde echter in te stemmen met de regeling, ondanks dat twintig van de eenentwintig schuldeisers akkoord gingen. De rechtbank heeft de Gemeente Rotterdam niet gehoord tijdens de telefonische zitting, omdat zij niet bereikbaar was.

De rechtbank heeft beoordeeld of de Gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. Hierbij werd gekeken naar het belang van de Gemeente Rotterdam en de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Gemeente Rotterdam slechts 0,24% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd en gebaseerd is op de NVVK-norm. Verzoekster heeft aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om haar schulden te regelen en dat zij onder beschermingsbewind staat.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de Gemeente Rotterdam. Het verzoek om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd toegewezen. De Gemeente Rotterdam werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 mei 2020
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 28 februari 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Gemeentebelastingen Rotterdam (hierna: Gemeente Rotterdam);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 24 april 2020 zijn verzoekster, mevrouw
[naam] , werkzaam bij Aabell budgetbegeleiding en bewind V.O.F. (hierna: beschermingsbewindvoerder) en mevrouw B. van Huessen, werkzaam bij Schuldbemiddeling Nederland B.V. (hierna: schuldhulpverlening), telefonisch gehoord (hierna: de zitting).
De Gemeente Rotterdam was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, tijdens de telefonische zitting niet bereikbaar voor de rechtbank en is derhalve ook niet gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift eenentwintig schuldeisers, waarvan één preferente en twintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 88.529,84 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 22 juli 2019 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 14,28 % aan de preferente schuldeisers en 7,14 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime (24 uur per week) en solliciteert aanvullend. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De Gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 209,58 op verzoekster, welke 0,24 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

De Gemeente Rotterdam heeft aan schuldhulpverlening te kennen gegeven dat zij zich niet kan verenigen met het aanbod wegens het ontbreken van een NVVK-lidmaatschap bij schuldhulpverlening.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de Gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de Gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de Gemeente Rotterdam een zeer gering aandeel van 0,24 % vormt in de totale schuldenlast. Twintig van de eenentwintig schuldeisers zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Schuldbemiddeling Nederland B.V. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Ook is de aangeboden regeling gebaseerd op de NVVK-norm.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een parttime baan van 24 uur per week en dat zij aanvullend solliciteert.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Indien geen – gedwongen – schuldregeling tot stand komt, dan zal ook het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen worden. Immers, verzoeker heeft eerder in de schuldsaneringsregeling gezeten. De looptijd van die regeling liep van 17 oktober 2008 tot 17 januari 2012. De regeling is toen beëindigd met de schone lei. Het gevolg daarvan is dat schuldenaar tot 17 januari 2022 niet opnieuw kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met de geldende
10-jaarstermijn. Indien zij voordien vanwege haar schuldenproblematiek failliet wordt verklaard, dan zal er voor de schuldeisers alleen al gelet op de kosten van een faillissement veel minder te verdelen zijn. Gelet op de hoogte van het inkomen en de schuldenlast is overigens niet aannemelijk dat schuldenares in de periode tot 17 januari 2022 substantieel zal kunnen aflossen op haar schulden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de Gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds om die reden zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de Gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de Gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek ex artikel 284, tweede lid, Faillissementswet af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.