In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2020 een verzoek ingediend om ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance B.V., te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Verzoeker heeft dertien concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 109.606,81. Hij heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 1,71% aan de schuldeisers. ING heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling, ondanks dat twaalf van de dertien schuldeisers akkoord zijn gegaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de coronacrisis, waarbij geen fysieke zitting heeft plaatsgevonden. Tijdens een telefonische zitting op 24 april 2020 zijn verzoeker en zijn beschermingsbewindvoerder gehoord, maar ING was niet bereikbaar.
De rechtbank heeft beoordeeld of ING in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van ING. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel goed gedocumenteerd is en dat verzoeker alles heeft gedaan om zijn schulden te voldoen. De rechtbank heeft ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan ING opgelegd, begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers.