ECLI:NL:RBROT:2020:4358

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
20-301-302 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van de coronacrisis

In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2020 een verzoek ingediend om ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance B.V., te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Verzoeker heeft dertien concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 109.606,81. Hij heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 1,71% aan de schuldeisers. ING heeft geweigerd in te stemmen met deze regeling, ondanks dat twaalf van de dertien schuldeisers akkoord zijn gegaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de coronacrisis, waarbij geen fysieke zitting heeft plaatsgevonden. Tijdens een telefonische zitting op 24 april 2020 zijn verzoeker en zijn beschermingsbewindvoerder gehoord, maar ING was niet bereikbaar.

De rechtbank heeft beoordeeld of ING in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van ING. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel goed gedocumenteerd is en dat verzoeker alles heeft gedaan om zijn schulden te voldoen. De rechtbank heeft ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan ING opgelegd, begroot op nihil. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 mei 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 maart 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance B.V. (hierna: ING);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 24 april 2020 zijn verzoeker, mevrouw
[naam] , werkzaam bij de Gemeente Goeree- Overflakke (hierna: schuldhulpverlening) en mevrouw S. Raveendran, werkzaam bij Zekere Zaak (hierna: beschermingsbewindvoerder), telefonisch gehoord (hierna: de zitting).
ING heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
ING was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, tijdens de telefonische zitting niet bereikbaar voor de rechtbank en is derhalve ook niet gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 109.606,81 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 10 december 2019 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,71 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Conform het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 5 februari 2019 is verzoeker voor 54,87 % arbeidsongeschikt verklaard om als CV monteur te werken. Verzoeker is blijkens voornoemd rapport wel volledig arbeidsgeschikt verklaard om een aantal andere functies te vervullen, waarvoor hij een lager gemiddeld uurloon zal ontvangen. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 42.083,11 op verzoeker, welke 38,39 % van de totale schuldenlast beloopt.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij binnenkort (via het UWV) voor twee dagen per werk kan gaan werken in een bromfietszaak. Verzoeker heeft voorts verklaard dat als alles goed gaat de mogelijkheid bestaat dat hij het aantal werkdagen per week kan uitbreiden.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het voor verzoeker gezien zijn gezondheidsklachten moeilijk zal zijn om voor 36 uur per week werk te vinden en te behouden. Voor wat betreft de twee dagen per week arbeid bij de bromfietswinkel heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de haalbaarheid daarvan zal moeten blijken.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij geregeld contact heeft met verzoeker over het vinden van werk. Daarnaast wordt verzoeker geholpen door het UWV bij het zoeken naar een betaalde baan.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ING zich op het standpunt gesteld dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van haar vordering wordt voldaan. Daarnaast heeft ING aangegeven dat het aangeboden akkoord van 1,71 % in geen enkele verhouding staat tot haar openstaande vordering. In de visie van ING heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een
WIA-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Verzoeker is ‘slechts’ voor 54,87 % arbeidsongeschikt verklaard.
Gezien het voorgaande verzoekt ING het verzoek van verzoeker af te wijzen
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ING geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van ING een aandeel van 38,39 % vormt in de totale schuldenlast. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Gemeente Goeree-Overflakkee. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker heeft een beschermingsbewindvoerder. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.