ECLI:NL:RBROT:2020:4359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
20/310-311 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in het kader van de coronacrisis met betrekking tot schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2020 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met één van zijn schuldeisers, ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance B.V. Verzoeker had eerder een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar ING weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft, vanwege de coronacrisis, geen fysieke zitting gehouden en verzoeker is telefonisch gehoord, samen met een vertegenwoordiger van de schuldhulpverlening. ING was niet bereikbaar tijdens de zitting en heeft haar standpunten niet mondeling kunnen toelichten.

Verzoeker heeft zeven concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 21.359,46. Hij heeft een regeling aangeboden die gebaseerd is op zijn Participatiewet-uitkering, waarbij hij 7,256% aan zijn schuldeisers zou betalen. Zes van de zeven schuldeisers stemden in met de regeling, maar ING, die 76,19% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, weigerde. ING stelde dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet bedoeld is voor situaties waarin de weigerende schuldeiser het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigt en dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van ING. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn 100% arbeidsongeschiktheid en de omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van ING. Daarom wordt het verzoek toegewezen en wordt ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling. ING wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil worden begroot, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 mei 2020
in de zaak van:
[verzoeker]
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 maart 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- ING Bank N.V. vertegenwoordigd door Vesting Finance B.V. (hierna: ING);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 24 april 2020 zijn verzoeker en mevrouw [naam] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening), telefonisch gehoord.
ING heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
ING was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, tijdens de telefonische zitting niet bereikbaar voor de rechtbank en is derhalve ook niet gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 21.359,46 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 17 september 2019 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,256% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Schuldhulpverlening heeft ter zitting aangegeven dat hiervoor is gekozen vanwege de leeftijd, arbeidsongeschiktheid en de fysieke en mentale gesteldheid van verzoeker. In het verzoekschrift heeft schuldhulpverlening verder gesteld dat verzoeker 100% arbeidsongeschikt is, hierbij verwijzend naar de resultaten van het onderzoek naar de fysieke toestand van verzoeker d.d. 17 oktober 2017. Ter zitting heeft zij nogmaals verklaard dat verzoeker 100% arbeidsongeschikt is. Verzoeker heeft dat bevestigd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 16.273,30 op verzoeker, welke 76,19% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ING zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.
De wettelijke regeling van het dwangakkoord is niet bedoeld voor een situatie waarin de weigerende schuldeiser het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt.
Voorts is de visie van ING dat verzoeker niet het maximaal haalbare aan haar heeft aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Tot slot stelt ING dat de wettelijke schuldsaneringsregeling betere waarborgen biedt die ertoe strekken dat zo veel mogelijk inkomsten gegenereerd worden voor de schuldeisers.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ING geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van ING een aandeel van 76,19% vormt in de totale schuldenlast.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, ondanks dat verzoeker vrijwilligerswerk doet, hij 100% arbeidsongeschikt is en hij de komende jaren geen zicht zal hebben op betaald werk. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.