ECLI:NL:RBROT:2020:4359
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek dwangakkoord in het kader van de coronacrisis met betrekking tot schuldsanering
In deze zaak heeft verzoeker op 4 maart 2020 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met één van zijn schuldeisers, ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance B.V. Verzoeker had eerder een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar ING weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft, vanwege de coronacrisis, geen fysieke zitting gehouden en verzoeker is telefonisch gehoord, samen met een vertegenwoordiger van de schuldhulpverlening. ING was niet bereikbaar tijdens de zitting en heeft haar standpunten niet mondeling kunnen toelichten.
Verzoeker heeft zeven concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 21.359,46. Hij heeft een regeling aangeboden die gebaseerd is op zijn Participatiewet-uitkering, waarbij hij 7,256% aan zijn schuldeisers zou betalen. Zes van de zeven schuldeisers stemden in met de regeling, maar ING, die 76,19% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, weigerde. ING stelde dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet bedoeld is voor situaties waarin de weigerende schuldeiser het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigt en dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van ING. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn 100% arbeidsongeschiktheid en de omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van ING. Daarom wordt het verzoek toegewezen en wordt ING bevolen in te stemmen met de schuldregeling. ING wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil worden begroot, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen.