ECLI:NL:RBROT:2020:4361

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
FT EA 20/207-208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in het kader van schuldsanering met betrekking tot ING Bank N.V.

Op 10 februari 2020 heeft verzoekster, samen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingediend om de ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Flanderijn B.V., te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. ING weigerde mee te werken aan deze regeling. De rechtbank heeft, vanwege de coronacrisis, geen fysieke zitting gehouden, maar heeft verzoekster en een vertegenwoordiger van de Kredietbank Rotterdam telefonisch gehoord. ING was niet bereikbaar tijdens deze zitting.

Verzoekster heeft achttien concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 24.385,13. Zij heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 7,043% aan de schuldeisers. ING, die een vordering van € 1.022,58 heeft, stemde niet in met de regeling en stelde dat verzoekster zich niet in een problematische schuldensituatie bevond en niet het maximaal haalbare had aangeboden.

De rechtbank oordeelde dat het voorstel van verzoekster, dat was getoetst door de Kredietbank Rotterdam, goed gedocumenteerd was en dat er een reële kans bestond dat verzoekster per 1 juli 2020 fulltime zou kunnen werken. De rechtbank vond dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wogen dan die van ING. Daarom werd het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. ING werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 mei 2020
in de zaak van:
[verzoekster],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 10 februari 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om de ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Flanderijn B.V. (hierna: ING),
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Flanderijn B.V. heeft namens ING voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 24 april 2020 zijn verzoekster en mevrouw [naam] van de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening) telefonisch gehoord (hierna: de zitting).
ING was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, tijdens de telefonische zitting niet bereikbaar voor de rechtbank en is derhalve ook niet gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift achttien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 24.385,13 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 21 oktober 2019 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,043 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar parttime dienstbetrekking. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij parttime, 20 uur per week, werkt en daarnaast één dag per week een opleiding volgt. Verzoekster heeft verder verklaard dat haar werkgever haar per 1 juli 2020, na afronding van haar opleiding, een fulltime dienstverband van 36 uur per week zal aanbieden. Hierdoor zal haar inkomen stijgen. Verzoekster heeft daarbij verklaard dat zij bereid is om akkoord te gaan met een verlenging van de duur van het minnelijk schuldsaneringstraject met enkele maanden, ter compensatie voor de periode tussen 21 oktober 2019 en 30 juni 2020 waarin zij parttime heeft gewerkt en daarnaast een opleiding heeft gevolgd.
Schuldhulpverlening is ter zitting akkoord gegaan met een verlenging van de duur van het minnelijk schuldsaneringstraject. Daarnaast heeft de schuldhulpverlener verklaard dat verzoekster goed mee werkt, budgetbeheer goed verloopt en verzoekster altijd goed bereikbaar is.
Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 1.022,58 op verzoekster, welke 4,19% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ING, samenvattend, gesteld dat verzoekster zich niet bevindt in een problematische schuldensituatie. ING is nog steeds bereid een minnelijke regeling met verzoekster, voor de duur van vijf jaar, te treffen.
In haar verweerschrift heeft ING zich voorts op het standpunt gesteld dat verzoekster niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. De aangeboden regeling is gebaseerd op verzoeksters verdiensten op basis van een parttime dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoekster, gelet op haar jonge leeftijd, niet fulltime zou kunnen werken. ING wijst er daarbij op dat de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen heeft om te verzekeren dat verzoekster voldoet aan haar verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ING geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van ING een gering aandeel van 4,19% vormt in de totale schuldenlast.
Alle schuldeisers, behalve ING, zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster op dit moment in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster een werk- en opleidingstraject volgt. Zij beschikt daarmee over een parttime baan voor 20 uur per week, waarnaast zij één dag per week aanwezig dient te zijn op de onderwijsinstelling. De rechtbank oordeelt verder dat er een zeer reële kans bestaat dat verzoekster per 1 juli 2020 fulltime in dienst kan treden bij haar huidige werkgever. Dat betekent dat verzoekster vanaf dan voldoet aan de werkverplichting van 36 uur per week. Om schuldeisers te compenseren voor de periode waarin verzoekster parttime heeft gewerkt en een opleiding heeft gevolgd, zal de termijn van het minnelijke schuldsaneringstraject worden verlengd met vier maanden. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar van ING dat verzoekster niet fulltime werkt.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- stelt de termijn van de minnelijke regeling, ingaande op de dag van verzending van het minnelijk aanbod, vast op drie jaar en vier maanden, derhalve tot 21 februari 2023;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.