ECLI:NL:RBROT:2020:4365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
FT EA 19/1833-1834
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met één schuldeiser

In deze zaak heeft verzoeker op 30 december 2019 een verzoek ingediend om een dwangakkoord met zijn enige schuldeiser, Defam B.V., die weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de coronacrisis, zonder fysieke zitting. Tijdens de zitting op 16 april 2020 werd het verzoekschrift aangehouden tot 7 mei 2020. Verzoeker heeft een schuld van € 28.868,- bij Defam en heeft een regeling aangeboden van 6,11% tegen finale kwijting. Defam heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen pluraliteit van schuldeisers is en dat verzoeker niet in een problematische schuldensituatie verkeert. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Faillissementswet geen vereiste stelt voor pluraliteit van schuldeisers en dat het verzoekschrift ontvankelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorstel goed gedocumenteerd is en dat verzoeker niet in staat is om meer te bieden. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van Defam, en heeft het verzoek toegewezen. Defam is bevolen in te stemmen met de schuldregeling, en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 mei 2020
in de zaak van:
[verzoeker]
[adres]
3075 HC Rotterdam,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 30 december 2019, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, lid 1, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om één schuldeiser, te weten: Defam B.V., vertegenwoordigd door mr. W.C.J. Driessen werkzaam bij Schuman Advocaten (hierna: Defam), die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 16 april 2020 zijn telefonisch gehoord:
  • verzoeker,
  • de heer [naam] , tolk van verzoeker (hierna: tolk);
  • de heer mr. S. Rahimzadeh, advocaat van verzoeker, werkzaam bij Rahimzadeh Advocatuur, voorheen werkzaam bij Berk Advocatuur;
  • de heer mr. W.C.J. Driessen, namens Defam B.V.
Mr. Driessen heeft namens Defam voorafgaande aan de zitting van 16 april 2020, bij de rechtbank een verweerschrift ingediend. Mr. Rahimzadeh heeft ter zitting aangegeven dat hij en verzoeker niet tijdig kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van het verweerschrift. De rechtbank heeft ter zitting de behandeling van het verzoekschrift aangehouden tot 7 mei 2020. Voorts heeft de rechtbank beslist dat:
  • verzoeker uiterlijk op 23 april 2020 een reactie op het verweerschrift kan indienen bij de rechtbank onder gelijktijdige toezending van een kopie aan Defam;
  • Defam dient vervolgens uiterlijk op 30 april 2020 schriftelijk te reageren op de reactie van verzoeker onder gelijktijdige toezending van een kopie aan verzoeker.
Op 23 april 2020 heeft verzoeker zijn reactie aan de rechtbank doen toekomen.
Vervolgens heeft Defam haar reactie op 29 april aan de rechtbank doen toekomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Volgens het ingediende verzoekschrift is Defam de enige schuldeiser van verzoeker. Defam heeft een concurrente vordering op verzoeker van in totaal € 28.868,-. Verzoeker heeft bij brief van 25 februari 2019 een schuldregeling aangeboden aan Defam, inhoudende een betaling van 6,11% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is tot en met 28 februari 2022 door de gemeente Rotterdam vrijgesteld van zijn inspanningsverplichting.
Op dit moment werkt verzoeker 10 uur per week vrijwillig als tegenprestatie voor behoud van zijn uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door familie van verzoeker ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeiser uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeiser aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij zijn advocaat geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Defam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 28.868,- op verzoekster, welke 100% van de totale schuldenlast beloopt.
Uit het verzoekschrift en hetgeen ter zitting over en weer is verklaard is gebleken dat verzoeker de kredietovereenkomst met Defam in 1997 is aangegaan. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven de premies altijd netjes te hebben betaald tot het moment dat hij in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is geraakt.
Verzoeker heeft zich in zijn schriftelijke reactie op het verweerschrift, samenvattend, op het standpunt gesteld dat het verweerschrift van Defam buiten beschouwing moet worden gelaten aangezien het te laat is ingediend.
Mr. Rahimzadeh heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift dwangakkoord ontvankelijk is omdat de aanwezigheid van pluraliteit van schuldeisers niet vereist is.
Voorts heeft mr. Rahimzadeh zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift wel degelijk goed gedocumenteerd is en dat het aanbod het maximaal haalbare is voor verzoeker. Alle relevante stukken zijn overlegd, inclusief een sollicitatieontheffing van de Gemeente Rotterdam tot 28 februari 2022, welke na afloop waarschijnlijk verlengd zal worden.

3.Het verweer

Defam heeft zich, samenvattend, primair op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift dwangakkoord niet ontvankelijk verklaard moet worden. Er is geen sprake van pluraliteit van schuldeisers, hetgeen volgens Defam vereist is gelet op het systeem van de Faillissementswet. Secundair heeft Defam zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift dwangakkoord afgewezen moet worden. Ten eerste heeft Defam aangevoerd dat zij belang heeft bij het voldoen van de volledige vordering en dat er slechts onder zeer bijzondere omstandigheden ruimte is voor een gedwongen binding aan een buitengerechtelijk akkoord. In het verlengde hiervan heeft Defam aangevoerd dat er geen specifieke omstandigheden zijn gesteld en bewezen door verzoeker waardoor Defam in alle redelijkheid niet tot afwijzing van het voorstel had kunnen komen.
Ten tweede heeft Defam aangedragen dat verzoeker niet in de toestand verkeert dat hij gerechtvaardigd heeft opgehouden te betalen. Evenmin is sprake van een problematische schuldensituatie. Verzoeker is bij het aangaan van het krediet willens en wetens een langdurige aflosverplichting aangegaan. Defam geeft dan ook de voorkeur aan voortzetting van de lopende minnelijke betalingsregeling van € 50,- per maand, welke verzoeker altijd goed is nagekomen.
Ten derde heeft Defam aangevoerd dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is.
Ten vierde heeft verzoeker volgens Defam niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Ter onderbouwing hiervan heeft Defam aangevoerd dat niet is gesteld of gebleken dat verzoeker niet fulltime zou kunnen werken. Defam wijst er daarnaast op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting om zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
Ten vijfde heeft Defam aangevoerd dat het aanbod niet in verhouding staat tot de schuldenlast.
Ten slotte heeft Defam aangevoerd dat het verweerschrift tijdig is ingediend zodat er geen geldende procesrechtsregel is geschonden.
Defam verzoekt verzoeker te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

Als eerste ziet de rechtbank zich gesteld voor beantwoording van de door Defam opgeworpen vraag naar de ontvankelijkheid van het verzoekschrift ex art. 287a, lid 1 Fw.
De rechtbank is van oordeel dat een gedwongen schuldsaneringsregeling ook kan worden opgelegd wanneer de schuldenaar slechts één schuldeiser heeft en deze enige schuldeiser weigert in te stemmen met de voorgestelde regeling. Met de invoering van artikel 287a Fw is beoogd het minnelijk traject te versterken en de toestroom tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te beperken. Deze bepaling bevat geen formeel vereiste van pluraliteit van schuldeisers. Volgens vaste rechtspraak is voor het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling het bestaan van pluraliteit geen vereiste. Uit het vorenstaande en de functie van artikel 287a Fw als alternatief voor de wettelijke schuldsaneringsregeling vloeit voort dat het verzoekschrift ex art. 287a, lid 1, Fw ontvankelijk is. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het arrest van het Hof van Arnhem- Leeuwarden van 9 maart 2017 [1] .
Aan het verzoek van mr. Rahimzadeh om het verweerschrift van Defam buiten beschouwing te laten, gaat de rechtbank voorbij. Partijen zijn voldoende in de gelegenheid gesteld op elkaar standpunten te reageren.
De rechtbank zal vervolgens overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de vraag of Defam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Uitgangspunt is dat het een iedere schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat 100 procent van zijn vordering wordt betaald. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering regeling dan de volledige vordering, staat het belang van Defam bij weigering vast.
De rechtbank stelt voorts vast dat Defam de enige schuldeiser is en daarmee een aandeel van 100 procent heeft in de totale schuldenlast.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij op grond van artikel 47
jo48 lid 1 sub c Wet op het Consumentenkrediet. Immers de schuldbemiddeling is verricht door een advocaat, te weten mr. Rahimzadeh. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en betrouwbaar gedocumenteerd. De rechtbank is bovendien van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Vast is komen te staan dat verzoeker door de Gemeente Rotterdam van 14 april 2020 tot en met 28 februari 2022 ontheven is van zijn arbeidsverplichting. Verzoeker heeft immers in het kader van zijn verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (onder meer) een schriftelijke ontheffing van de gemeente d.d. 14 april 2020 overgelegd. Van inkomensgroei zal tot en met 28 februari 2022 geen sprake zijn, terwijl de kans daarop na die tijd ook als verzoeker arbeidsgeschikt zou worden verklaard, gelet op werkervaring en leeftijd verwaarloosbaar is.
Zonder gedwongen of wettelijke schuldsaneringsregeling zal verzoeker nog in lengte van jaren door zijn schuld achtervolgd worden.w
De rechtbank ziet geen belemmeringen om verzoeker toe te laten tot de wettelijke schuldsanering. Hoewel toelating tot de wettelijke schuldsanering geen vereiste is voor toewijzing van het verzoek dwangakkoord, is de mogelijkheid van toelating tot de wettelijke schuldsanering niet zonder betekenis.
Door verweerder is ter zitting aangevoerd dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeiser zal afdragen. Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel echter een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeiser dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht Immers, indien de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard, zal de ontheffing van de arbeidsverplichting door de gemeente in de regel worden gevolgd. Verzoeker zal derhalve ook in de wettelijke schuldsaneringsregeling geen inspanningsverplichting worden opgelegd. Derhalve is ook in de wettelijke schuldsaneringsregeling geen inkomensgroei te verwachten. Voorts zal toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling schuldeiser minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen, door middel van een minnelijk schuldsaneringstraject, in lijn zijn met de bedoeling van de wetgever. Deze belangen van verzoeker wegen dan ook zwaarder dan het belang van verweerder die door het minnelijk schuldsaneringstraject geen financieel nadeel ondervindt ten opzichte van het wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank gaat er bij haar toewijzing van uit dat de betaling aan Defam conform het aanbod correct wordt nagekomen.
Het verzoek om Defam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van Defam. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om Defam in de kosten te veroordelen, nu niet is komen vast te staan dat Defam tijdig heeft kunnen kennisnemen van de schriftelijke ontheffing van de gemeente.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Defam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos- van Toor, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2020. [2]

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, 9 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2007
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.