ECLI:NL:RBROT:2020:4378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
C/10/589092 / JE RK 19-3931 & C/10/592611 / JE RK 20-626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van ongeboren tweeling met doorverwijzing naar meervoudige kamer voor uithuisplaatsing

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 maart 2020, is het verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren tweeling toegewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ongeboren kinderen, die onder toezicht zijn gesteld, ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder, die hoogzwanger is, leidt een onverantwoord leven en is onbereikbaar, wat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar brengt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verleend, maar het verzoek tot uithuisplaatsing aangehouden om de ouders de kans te geven hun zienswijze te geven. De kinderrechter heeft ook geprobeerd de ouders telefonisch te bereiken, maar zonder succes. De beslissing is genomen in het kader van de coronamaatregelen, waarbij de rechtbanken gesloten waren en betrokkenen telefonisch zijn gehoord. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de zaak doorverwezen naar een meervoudige kamer voor verdere behandeling van het verzoek tot uithuisplaatsing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/589092 / JE RK 19-3931 & C/10/592611 / JE RK 20-626
datum uitspraak: 24 maart 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

de thans nog ongeboren kinderen [achternaam moeder] ,

hierna te noemen de ongeboren kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 4 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 5 maart 2020;
- de verklaring d.d. 6 maart 2020 dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp, zijnde verblijf in een voorziening voor pleegzorg.
De zaak zou ter terechtzitting van 17 maart 2020 worden behandeld. Omdat in verband met het COVID-19 virus de rechtbanken gesloten zijn, zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om telefonisch te worden gehoord.
Telefonisch gehoord zijn (tegelijkertijd):
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Leger des Heils
Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
Geprobeerd telefonisch te horen, maar niet bereikbaar waren:
- de moeder,
- de biologische vader, als informant.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de ongeboren kinderen zal van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.

De (aangehouden) verzoeken

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van de ongeboren kinderen verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft de verzoeken telefonisch gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder is hoogzwanger en leidt een onverantwoord leven, waardoor de ontwikkeling van de ongeboren kinderen wordt bedreigd. De moeder wordt onvoldoende in staat geacht om in de basale zorg van de ongeboren kinderen te voorzien. De ongeboren kinderen zijn levensvatbaar en het is van belang dat er zicht komt op de ongeboren kinderen. Momenteel is de moeder vrij om te staan en gaan waar zij wil, hetgeen zal veranderen als er een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. Tevens heeft de GI meer mogelijkheden om in te grijpen mocht de machtiging tot uithuisplaatsing al voor de geboorte worden verleend. Verder dient het als een signaal naar de moeder.

Het standpunt van de GI

De GI heeft de verzoeken van de Raad ondersteund en daaraan het volgende toegevoegd. Indien een machtiging tot uithuisplaatsing al voor de geboorte zou worden verleend, kunnen meer maatregelen in het belang van de ongeboren kinderen worden ingezet. Bij zware vermoedens over de verblijfplaats van de moeder kan met de politie in de woning worden binnengetreden en kan de moeder middels een rechterlijke machtiging worden opgenomen. Als in de beschikking wordt opgenomen dat de politie de moeder met sterke arm uit haar woning mag halen, levert dit nog meer mogelijkheden op. Het lukt de GI onvoldoende om in contact te komen met de moeder. Het is van belang dat er zicht komt op de moeder en de ongeboren kinderen.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Naar het oordeel van de kinderrechter is daarvan in deze zaak sprake.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de ongeboren kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn ernstige zorgen over de gezondheid en de ontwikkeling van de ongeboren kinderen. Bij de moeder is sprake van drugs- en alcoholgebruik. De moeder is vrijwillig opgenomen geweest voor een cocaïneverslaving bij Antes, maar is daar na een verlofmoment niet teruggekeerd. De moeder is sindsdien onbereikbaar en vermist. Daarnaast is er sprake van stemmingsproblematiek en angst- en paniekklachten bij de moeder. In het verleden heeft de moeder driemaal een suïcidepoging gedaan. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en is volledig afhankelijk van de (vermoedelijk biologische) vader. Bij de vader is tevens sprake van drugsgebruik. Verder zijn er zorgen over huiselijk geweld tussen de ouders. De zwangerschap verloopt ongecontroleerd en de ziekenhuiscontroles worden onvoldoende nagekomen. De ouders houden de hulpverlening af en verschijnen niet op gemaakte afspraken. Momenteel is er geen zicht meer op de ouders, de ongeboren kinderen en de opvoedingsomgeving. De ouders hebben onvoldoende probleeminzicht en bagatelliseren het drugsgebruik en de gevolgen daarvan op de ontwikkeling van de ongeboren kinderen.
De kinderrechter heeft geprobeerd om de ouders telefonisch te bereiken, om hen te horen. Hoewel meermaals geprobeerd, is het de kinderrechter niet gelukt om de ouders telefonisch te bereiken. Uit de beschikbare stukken volgt dat de moeder voor het laatst op 27 januari 2020 contact heeft gehad met Antes en dat de GI voor het laatst op 21 februari 2020 met de vader telefonisch contact heeft gehad. In de tussenliggende periode bericht de vader, voor zover hij bereikbaar was, aan de GI dat er niks aan de hand is, het goed gaat thuis en houdt hij contact tussen de GI en de moeder af.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Verder blijkt uit de beschikbare informatie dat de ouders op de hoogte zijn van de voorlopige ondertoezichtstelling en het verzoek van de Raad om de ongeboren kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht stellen. Nu zij desondanks niet bereikbaar zijn gebleken, ondanks verschillende pogingen van de kinderrechter, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlenen voor de gevraagde duur van één jaar.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek tot de nog verderstrekkende maatregel, een machtiging tot uithuisplaatsing van de ongeboren kinderen, dient te worden aangehouden. De kinderrechter zal de behandeling van het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing aanhouden om alle betrokkenen nogmaals de gelegenheid te geven om hun zienswijzen hierop te geven en om de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank. De kinderrechter verzoekt de moeder en de vader om zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk maandag 30 maart 2020 aan de rechtbank door te geven op welk(e) telefoonnummer(s) zij bereikbaar zijn, zodat zij op dinsdag 31 maart 2020 telefonisch kunnen worden gehoord.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de ongeboren kinderen [achternaam moeder] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 24 maart 2020 tot 24 maart 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

verwijst het aangehouden deel van het verzoek naar de meervoudige kamer van deze rechtbank,
bepaalt dat de Raad, de GI, de belanghebbende en de (vermoedelijk biologische) vader, als informant,
telefonischzullen worden gehoord op
31 maart 2020 om 15.00 uur,
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI en de belanghebbende,
gelast de oproeping van de vader, als informant, tegen voormelde datum en tijdstip om telefonisch te worden gehoord.
verzoekt de moeder en de vader uiterlijk maandag 30 maart 2020 de rechtbank de verzochte telefoonnummers te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.J. van Bergeijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.