Op 17 maart 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak werd behandeld in het kader van een ondertoezichtstelling, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de veiligheid van [voornaam minderjarige] bij de moeder onvoldoende gewaarborgd kan worden, gezien de meldingen van mishandeling door de moeder en de zorgen over haar psychische gesteldheid. De vader is in staat om voor [voornaam minderjarige] te zorgen en heeft ingestemd met de uithuisplaatsing.
De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de hoorzittingen besloten om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen bij de vader, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelde dat de belangen van [voornaam minderjarige] voorop staan. De moeder heeft aangegeven dat zij spijt heeft van haar handelen, maar de zorgen over haar gedrag en de impact daarvan op [voornaam minderjarige] zijn te groot om een veilige situatie te waarborgen.
De kinderrechter heeft de beslissing op het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling en de eventuele verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden tot een nader te bepalen datum, omdat het onderzoek door de Raad nog niet is voltooid. De zaak zal op 26 mei 2020 opnieuw worden behandeld, waarbij betrokkenen telefonisch gehoord zullen worden in verband met de coronamaatregelen.