ECLI:NL:RBROT:2020:4386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
19/2074
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van ontvangst van aangetekende oproep voor cursus alcohol en verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres ontkent de ontvangst van een aangetekende oproep voor een verplichte cursus over alcohol en verkeer, die op 5 maart 2019 zou plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat eiseres of een van haar huisgenoten heeft getekend voor de ontvangst van de oproep. De rechtbank wijst op de onduidelijkheid van de handtekening op het track en trace-formulier en het feit dat eiseres' moeder heeft verklaard dat zij en haar man niet thuis waren op het moment van aanbieding van de oproep. Verweerder heeft geen nader onderzoek ingesteld naar de wijze van aanbieding van de oproep, ondanks de twijfel over de handtekening.

De rechtbank concludeert dat de omstandigheden wijzen op een mogelijke onregelmatigheid in de aanbieding van de oproep. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het CBR, dat het rijbewijs van eiseres ongeldig had verklaard omdat zij niet op de cursus was verschenen. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht van € 174,- aan eiseres vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2020 in de zaak tussen

[Naam] , te [Plaats] , eiseres,

gemachtigde: S. Alblas – van der Heijden,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: mr. D. Schokker

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard omdat zij niet aanwezig was op de eerste dag van de (verplichte) cursus: Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: LEMA).
Bij besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, de moeder van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. Bij brief van 19 december 2018 heeft de Korpschef van de politie-eenheid Rotterdam aan verweerder een mededeling ex artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) gedaan, wegens het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Deze mededeling is gebaseerd op de omstandigheid dat bij eiseres als beginnende bestuurder op 8 november 2018 een ademalcoholgehalte is geconstateerd van 325 ug/l.
Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder bij besluit van 8 januari 2019 aan eiseres de verplichting opgelegd een cursus te volgen over alcohol en verkeer, de LEMA. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Verweerder heeft bij brief van 30 januari 2019 medegedeeld aan eiseres dat de betaling voor de cursus is ontvangen en dat eiseres telefonisch contact kan opnemen om de cursus in te plannen. De cursus is vervolgens ingepland voor 5 maart 2019. Bij het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs ongeldig verklaard omdat eiseres op die dag niet op de cursus is verschenen.
Verweerder heeft aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs ten grondslag gelegd dat eiseres bij aangetekend verzonden brief van 6 februari 2019 voor de cursus van 5 maart 2019 is opgeroepen. Deze brief is op 7 februari 2019 op het adres van eiseres bezorgd. Nu de aangetekende brief naar het juiste adres is verzonden en op het juiste adres is bezorgd, mocht verweerder ervanuit gaan dat eiseres de oproep had ontvangen en dat zij op de hoogte was van de inhoud ervan. Verweerder concludeert hieruit dat eiseres niet de vereiste medewerking aan de LEMA heeft verleend. En dat zij daar geen geldige reden voor had, aldus verweerder.
3. Eiseres stelt dat zij niet op de eerste cursusdag is verschenen omdat zij de oproepbrief van 6 februari 2019 nooit heeft ontvangen. Zij was dus niet op de hoogte van deze datum. Eiseres heeft telefonisch contact gehad met verweerder om de data voor de cursus te bespreken en toen is gezegd dat het de maand mei zou worden, aldus eiseres.
4. In de wet (artikel 132, eerste en tweede lid, van de WVW) is geregeld dat iemand aan wie de LEMA is opgelegd verplicht is om mee te werken aan het volgen van die cursus. Als die medewerking uitblijft, moet het CBR het rijbewijs ongeldig verklaren.
In beroep betwist eiseres niet dat de regels zo zijn en dat zij op 5 maart 2019 niet is verschenen. Zij voert enkel aan dat de oproep van 6 februari 2019 haar niet heeft bereikt. Zodat zij niet wist dat zij op 5 maart 2019 met de cursus moest beginnen.
5. Als een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden.
De oproepbrief van 6 februari is aangetekend verzonden.
Verweerder stelt dat uit het bij de zending horende “track en trace-bericht” (dat bericht zit in het dossier, o.a. onder nummer A12) blijkt dat de brief op donderdag 7 februari 2019 om 11.19 uur is aangeboden op het woonadres van eiseres. En dat er voor ontvangst is getekend. Dat de brief bij eiseres is aangekomen, blijkt ook uit het feit dat hij niet retour is gekomen, aldus verweerder.
Verweerder erkent dat er niet, zoals gebruikelijk, een herinneringsbrief is verstuurd voor de cursus van 5 maart 2019. Maar dat maakt de zaak niet anders, omdat er van mag worden uitgegaan dat de aangetekend verzonden oproepbrief goed is aangeboden op het huisadres en er ook voor is getekend; eiseres wist dus dat ze op 5 maart moest deelnemen aan de cursus.
6. De rechtbank is van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat eiseres of een van haar huisgenoten heeft getekend voor de ontvangst van de oproep van 6 februari 2019. Op het track en trace-formulier staat een heel klein tekentje. Dat tekentje lijkt in het geheel niet op de handtekening die door eiseres op de machtiging (stuk A6) in het dossier is geplaatst. Het tekentje is verder ook zo minimaal en ondefinieerbaar dat niet kan worden uitgesloten dat het helemaal geen handtekening voor ontvangst is. Er kan uit dit kleine tekentje bovendien helemaal niet worden afgeleid wie er voor de ontvangst zou hebben getekend. De moeder van eiseres heeft op de zitting verklaard dat zij en haar man niet thuis waren op 7 februari rond 11.00 uur. Verweerder heeft, ondanks dat de gestelde tekening voor ontvangst zo minimaal en ondefinieerbaar was en in het geheel niet lijkt op de handtekening van eiseres, geen nader onderzoek ingesteld naar de wijze van aanbieding van de oproep. Eiseres heeft in de gronden van beroep, door verweerder onweersproken, aangevoerd dat zij zelf geen onderzoek kan instellen bij PostNL. Deze omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank een ander licht werpen op de gestelde wijze van aanbieding en bezorging van de oproep. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat de oproep niet op regelmatige wijze is aangeboden aan het adres van eiseres. Het gestelde feit dat de oproep niet bij verweerder is teruggekomen maakt dat niet anders; daaruit kan immers niet eenduidig worden afgeleid dat de oproep op regelmatige wijze is aangeboden. De oproep kan op verschillende manieren in het ongerede zijn geraakt.
Eiseres heeft in dit geval aannemelijk gemaakt dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat het poststuk op regelmatige wijze aan haar adres is aangeboden.
Vaststaat dat er buiten de brief van 6 februari 2019 niet (in strijd met verweerders vaste handelwijze) een herinneringsbrief per niet aangetekende post met de cursusdatum naar eiseres is gestuurd.
Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat eiseres wist dat zij op 5 maart 2019 met de cursus moest beginnen. Dat betekent ook dat niet vaststaat dat eiseres geen medewerking heeft verleend als bedoeld in het hierboven onder 4. aangehaalde artikel 132 van de WVW. Dat betekent dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs.
7. Het voorgaande leidt er toe dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moet nemen.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 174,- aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak en met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.F.J. Fransen, griffier, op 15 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
de griffier en de rechter zijn vanwege de Coronamaatregelen verhinderd de uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.