ECLI:NL:RBROT:2020:4420

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
C/10/564636 / FA RK 18-10074
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen

In deze beschikking van 20 mei 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam zich uitgesproken over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De zaak betreft de ouders van twee minderjarigen, geboren in 2011 en 2017, die in een geschil verwikkeld zijn over waar de kinderen zullen wonen en hoe de zorg voor hen verdeeld zal worden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Buuren, verzocht om vervangende toestemming voor inschrijving van de oudste minderjarige op een basisschool in Rotterdam, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. I. de Vink, de hoofdverblijfplaats van de jongste minderjarige bij hem wilde laten bepalen.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd en eerdere beschikkingen in acht genomen, waaronder een beschikking van 9 januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige bij de man is en die van de jongste bij de vrouw. De rechtbank heeft ook de zorgen van de vrouw over de invloed van mannen die tijdelijk bij de man verblijven op de kinderen in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de huidige situatie niet onredelijk is. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en uiteindelijk besloten dat de kinderen drie van de vier weekenden bij de man verblijven en dat de zorg- en opvoedingstaken gelijkelijk verdeeld worden.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man afgewezen en de regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag, met een termijn van drie maanden voor indiening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/564636 / FA RK 18-10074
Beschikking van 20 mei 2020 betreffende de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en vervangende toestemming ex. artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. S. van Buuren te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. I. de Vink te Rijswijk Zh.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2011 te [geboorteplaats minderjarige 1] ;
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2017 te [geboorteplaats minderjarige 2] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 9 januari 2020;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de vrouw van 15 april 2020;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de man van 16 april 2020.

2..De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 9 januari 2020 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van:
  • de verzoeken van partijen (over en weer) om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de vrouw dan wel bij de man zal zijn,
  • het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om [voornaam minderjarige 1] in te schrijven op basisschool [naam school 1] of basisschool [naam school 2] te Rotterdam,
  • de verzoeken van partijen (over en weer) om een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) te bepalen,
en is de vrouw nog eenmaal in de gelegenheid gesteld haar afspraak na te komen en de situatie te creëren waarin zij woont in de directe omgeving van de huidige basisschool van [voornaam minderjarige 1] , althans in ieder geval op een afstand van deze basisschool die het mogelijk maakt dat [voornaam minderjarige 1] naar deze school blijft gaan.
2.2.
Het oordeel in deze beschikking volgt op de eerdere beoordelingen van de stellingen van partijen, zoals vastgelegd in de beschikkingen van 28 mei 2019 en 9 januari 2020. Voor een goed begrip van de hierna vermelde beoordeling, verwijst de rechtbank naar de inhoud van die beschikkingen, in het bijzonder naar overweging 3.4.2. van de beschikking van
28 mei 2019.
Bij de verdere beoordeling staat voor de rechtbank vast dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] is bij de man en dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] is bij de vrouw. Dit volgt voor de rechtbank uit de (onweersproken) stellingen van partijen hierover in het verzoek- en verweerschriftschrift.
2.3.
Met haar nadere stukken van 15 april 2020 onderbouwt de vrouw dat zij op korte termijn in de buurt van de basisschool van [voornaam minderjarige 1] geen woning zal krijgen via Woonnet Rijnmond en geen urgentieverklaring daarvoor zal krijgen. Dat komt voor de rechtbank dan ook vast te staan.
Niet komt vast te staan dat de vrouw via particuliere huur die woonruimte ook niet zal kunnen krijgen binnen korte termijn. De vrouw onderbouwt weliswaar dat er woonruimtes zijn die € 1.200,- tot € 2.500,- per maand kosten (productie/bijlage 4 bij de brief va de vrouw van 15 april 2020). De vrouw gaat echter voorbij aan de (meer dan 1 kamer-) woonruimtes waar de man naar verwijst met prijzen van onder andere € 586,- per maand, € 619,- per maand en € 781,- per maand (productie 20 bij brief man van 16 april 2020). Daarbij maakt de vrouw nog steeds niet – ondanks de tekst daarover in de beschikking van 9 januari 2020, onder 2.4. – inzichtelijk wat haar huidige woonsituatie is wat betreft de huursom en de kenmerken van de woning. Het blijft dus evengoed mogelijk dat een van de woonruimtes waarnaar de man verwijst, redelijkerwijs geschikt is voor de vrouw.
Als de rechtbank toch zonder meer zou bepalen dat de hoofdverblijfplaats van ook [voornaam minderjarige 1] bij de vrouw is en de basisschool van [voornaam minderjarige 1] zou wijzigen, dan zou dat te zeer in strijd zijn met de rechtszekerheid die de man mocht ontlenen aan de afspraken die ten overstaan van de rechter door partijen zijn gemaakt (r.o. 2.5. van de beschikking van 9 januari 2020).
De rechtbank komt daarom toe aan de beoordeling van het verzoek van de man ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] .
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 5 december 2019 heeft de raad het standpunt ingenomen dat:
het meest belangrijke voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is dat zij niet langer gescheiden zullen wonen en
[voornaam minderjarige 2] sterk is gehecht aan de vrouw en dat het vanwege zijn leeftijd belangrijk is voor hem dat hij bij de vrouw blijft wonen.
De man verwoordt bij zijn verzoek niet hoe hij denkt over deze belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , en voor zover hij het standpunt van de raad begrijpt of deelt, hoe dat zich verhoudt tot zijn verzoek. Concreet, hij verwoordt niet hoe hij zal omgaan met de gevolgen voor (de hechting van) [voornaam minderjarige 2] als zijn verzoek wordt toegewezen. Daarbij heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling van 5 december 2019 tot tweemaal toe haar zorgen geuit over het effect op [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] van mannen die tijdelijk bij de man inwonen (om inkomen te verwerven, aldus de vrouw). Met de enkele stelling dat dit collega’s zijn, weerspreekt de man onvoldoende dat die zorgen onterecht zijn. De man had, ter nadere onderbouwing van zijn verzoek, ook na de mondelinge behandeling van 5 december 2019, bijvoorbeeld de namen kunnen vermelden van de betreffende mannen en of de voorwaarden waaronder zij bij hem verblijven of hebben verbleven.
2.5.
De rechtbank komt tot het oordeel dat enerzijds niet komt vast te staan dat het voor de vrouw redelijkerwijs onmogelijk is om – zoals partijen zijn overeengekomen – in Spijkenisse te gaan wonen en dat anderzijds niet komt vast te staan dat het gelet op de belangen van [voornaam minderjarige 2] aanvaardbaar is om (ook) zijn hoofdverblijfplaats bij de man te bepalen.
2.6.
Onder verwijzing naar artikel 20 Rv en artikel 6 van het EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) zal de rechtbank toch tot een eindoordeel komen. Het rechtsbeginsel van een redelijke termijn dat ligt besloten in voormelde artikelen verlangt de behandeling van een geschil binnen een redelijke termijn zowel vanwege het binnen afzienbare tijd beëindigen van de onzekerheid voor partijen (en kinderen!) over de uitkomst van het geschil als vanwege het bij de rechtspleging betrokken algemene belang van een doelmatige rechtspleging.
Met inachtneming van de belangen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , van wat partijen zijn overeengekomen, zoals vermeld in de beschikking van 28 mei 2019 en van wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank onder de huidige omstandigheden het volgende het minst onredelijk:
  • [voornaam minderjarige 1] zal op haar huidige basisschool blijven,
  • de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zullen bij de vrouw zijn,
  • [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn bij de man drie van de vier weekenden van vrijdag uit
school tot maandag naar school,
- [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn op maandag, dinsdag en donderdag bij de grootmoeder (vaderszijde), alwaar de vrouw hen ophaalt na haar werk.
De rechtbank is ermee bekend dat het voorgaande betekent dat de vrouw op vier schooldagen per week en een keer per maand vijf schooldagen per week, rond 06:45-07:00 uur zal moeten vertrekken om [voornaam minderjarige 1] op tijd naar school te brengen. Dat is niet alleen voor de vrouw ingrijpend, uiteraard ook voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De stellingen van partijen laten evenwel na nota bene twee mondelinge behandelingen en mogelijkheden tot nadere onderbouwing, geen ander, minder ingrijpend, eindoordeel toe.
Ten overvloede vermeldt de rechtbank dat het partijen ook na deze beschikking vrij staat om in overleg met elkaar te komen tot afspraken die minde ingrijpend zijn voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.7.
Gelet op hun (subsidiaire) verzoeken lijkt er bij partijen draagvlak te zijn voor een verdeling van de vakantie- en feestdagen op basis van ieder de helft. Dit is in het algemeen een gebruikelijke regeling. De rechtbank zal daartoe beslissen.
2.8.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om [voornaam minderjarige 1] in te schrijven op basisschool [naam school 1] of basisschool [naam school 2] te Rotterdam;
3.2.
wijst af het verzoek van de man om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] bij hem zal zijn;
3.3.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn;
3.4.
stelt vast dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven drie van de vier weekenden van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man,
  • [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn op maandag, dinsdag en donderdag bij de grootmoeder (vaderszijde), alwaar de vrouw hen ophaalt na haar werk,
  • de vakanties- en feestdagen worden bij helfte verdeeld;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier S. Yalçin op 20 mei 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.