ECLI:NL:RBROT:2020:4553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
20-294 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in het kader van schuldsanering met Gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft verzoeker op 2 maart 2020 een verzoek ingediend om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek is gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker vijftien schuldeisers heeft, waaronder de Gemeente Rotterdam, die een vordering van € 13.802,61 heeft. De Gemeente Rotterdam heeft geweigerd in te stemmen met de regeling, ondanks dat veertien andere schuldeisers akkoord zijn gegaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de coronacrisis, waarbij geen fysieke zitting heeft plaatsgevonden. Tijdens de telefonische zitting is de situatie van verzoeker besproken, waaronder zijn arbeidsongeschiktheid en de gevolgen van zijn gokactiviteiten op zijn financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien de instemming van de meerderheid van de schuldeisers en de stabiliteit van verzoekers situatie. De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en de Gemeente Rotterdam bevolen om in te stemmen met de schuldregeling, terwijl de kosten van de procedure op nihil zijn vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 14 mei 2020
in de zaak van:
[verzoeker]
[adres]
[woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 maart 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten Gemeente Rotterdam Serviceorganisatie, afdeling Werk en Inkomen (hierna: Gemeente Rotterdam) die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Mr. M.M. de Jonge heeft namens Gemeente Rotterdam voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) geen fysieke zitting plaats doen vinden. Op 30 april 2020 zijn verzoeker, mevrouw
[naam] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening), mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van verzoeker en de heer mr. M.M. de Jonge, advocaat van Gemeente Rotterdam telefonisch gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijftien schuldeisers, waarvan vier preferente en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 32.947,28 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 14 januari 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,69% aan de preferente schuldeisers en 3,35% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is voor 65% arbeidsongeschikt verklaard. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker werkt 12 uur per week als tegenprestatie voor behoud van zijn uitkering. Volgens het overgelegde keuringsrapportage van verzoeker is 10 uur per week vrijwilligerswerk het maximale haalbare voor verzoeker. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Verzoeker heeft ter (telefonische) zitting verklaard dat de vordering van de Gemeente Rotterdam is ontstaan doordat hij niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Verzoeker heeft in de periode van 1 augustus 2016 tot 31 augustus 2017 winsten uit gokactiviteiten verkregen en de Gemeente Rotterdam niet geïnformeerd. Hierdoor is een deel van de uitkering van verzoeker is teruggevorderd. Verzoeker heeft gesteld dat hij bezwaar tegen het besluit van de Gemeente Rotterdam heeft ingediend, echter was het bezwaar te laat ingediend.
Schuldhulpverlening heeft ter (telefonische) zitting verklaard dat verzoeker een minimale afloscapaciteit van € 53,- heeft. Vanwege de medische klachten van verzoeker en de verwachting dat er op korte termijn geen vooruitzicht is op meer inkomsten heeft schuldhulpverlening een saneringskrediet aangeboden.
De beschermingsbewindvoerder van verzoeker heeft ter (telefonische) zitting verklaard dat de situatie van verzoeker stabiel is. Voorts heeft de beschermingsbewindvoerder van verzoeker gemeld dat er beslag ligt op de uitkering van verzoeker zodat er niet extra afgelost kan worden op de vordering van de Gemeente Rotterdam.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Gemeente Rotterdam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 13.802,61 op verzoeker, welke 41,9% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

De gemachtigde van Gemeente Rotterdam heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de Gemeente Rotterdam belang heeft bij het voldoen van de volledige vordering. Daarnaast heeft verzoeker niet gesteld of onderbouwd dat verweerder daadwerkelijk baat heeft bij het aanbod en dat het aanbod van verzoeker het uiterste aanbod is dat door verzoeker kan worden gedaan. De gemachtigde van de Gemeente Rotterdam heeft voorts in zijn verweerschrift gesteld dat de vordering van de Gemeente Rotterdam voort komt uit een besluit van 21 juni 2018. Daarin is vastgesteld dat verzoeker gokactiviteiten heeft verricht en dat daarmee winsten zijn behaald, zonder dat de gemeente Rotterdam hierover is geïnformeerd door verzoeker. Omdat de omvang van deze winsten niet kan worden vastgesteld of geverifieerd, kan het recht op uitkering over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 augustus 2017 niet worden vastgesteld. Om deze reden heeft de Gemeente Rotterdam een deel van de bijstandsuitkering van verzoeker teruggevorderd. Tegen deze beslissing heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt, zodat kan worden aangenomen dat verzoeker bij het ontstaan van deze schuld niet te goeder trouw is geweest. Daarnaast heeft verzoeker nog niet één keer afgelost op de schulden aan de Gemeente Rotterdam.
Tot slot voert de gemachtigde van de Gemeente Rotterdam in zijn verweerschrift aan dat artt. 58, lid 7 sub a jo art. 60c Participatiewet de Gemeente Rotterdam verbiedt om medewerking te verlenen aan een schuldsanering als door verzoeker gewenst, hetgeen noodzakelijkerwijs meebrengt dat de Gemeente Rotterdam ook om die reden een gerechtvaardigde reden heeft om medewerking te weigeren.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de Gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de Gemeente Rotterdam een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 41,9%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertien van de veertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter (telefonische) zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is voor 65 % arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Verzoeker heeft een beschermingsbewindvoerder. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
De Gemeente Rotterdam heeft gewezen op het feit dat het haar wettelijk verboden is in te stemmen met een schuldregeling omdat sprake zou zijn van een vordering die niet te goeder trouw is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat hoewel aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het laten ontstaan en onbetaald laten van de vordering van de Gemeente Rotterdam een verwijt kan worden gemaakt, dit onvoldoende gewicht in de schaal legt om het belang van de Gemeente Rotterdam zwaarder te laten wegen dan de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers, die met de regeling hebben ingestemd .
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verzoeker sinds het ontstaan van de vorderingen, zijn financiële situatie op orde heeft gekregen en onder beschermingsbewind staat. Aannemelijk is dat de rechtbank verzoeker (via de hardheidsclausule) zou toelaten tot de schuldsaneringsregeling, gelet op de ouderdom van de (ook de overige) schulden, de medische toestand van verzoeker en de omstandigheid dat zijn situatie al enige tijd stabiel is. De uitwerking van het voorstel zal naar verwachting gunstiger uitpakken voor de schuldeisers dan de, subsidiair verzochte, schuldsaneringsregeling. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling, welke afdracht vooralsnog op nihil wordt begroot. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn beschikbaar is.
Dat het de Gemeente Rotterdam niet vrij staat in te stemmen met het voorstel – zoals is aangevoerd – laat onverlet dat de rechtbank de Gemeente Rotterdam op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de Gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de Gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de Gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de Gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.