ECLI:NL:RBROT:2020:4584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
C/10/595208 / FA RK 20-2768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 21 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. De officier verzocht om de voortzetting van de op 17 april 2020 opgelegde crisismaatregel, waarbij de rechtbank de belangen van de volksgezondheid en de noodzaak van een voortvarende afdoening tegen elkaar afwoog. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats, conform de tijdelijke regeling in verband met het coronavirus. Betrokkene, die vrijwillig in de accommodatie wilde verblijven, werd gehoord samen met zijn advocaat en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. De rechtbank oordeelde dat de telefonische behandeling voldeed aan de wettelijke vereisten, ondanks de bezwaren van de advocaat van betrokkene over het ontbreken van non-verbale communicatie. De rechtbank verwierp deze bezwaren en concludeerde dat de situatie geen onmiddellijk dreigend nadeel meer opleverde, waardoor het verzoek om voortzetting van de crisismaatregel werd afgewezen. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter M. van Kuilenburg en schriftelijk uitgewerkt op 24 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/595208 / FA RK 20-2768
Betrokkenenummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 21 april 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in Antes, locatie Albrandswaardsedijk te Poortugaal,
advocaat mr. T.S. Kessel te Dordrecht.

1..Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 20 april 2020, heeft de officier verzocht om voortzetting van de op 17 april 2020 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel van 17 april 2020;
 de medische verklaring opgesteld door drs. R.M. Lopes Benoliel, psychiater, van 17 april 2020;
 de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
 de relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 21 april 2020.
Bij die gelegenheid zijn (conform de tijdelijke regeling F&J rechtbanken in verband met het coronavirus) telefonisch gehoord:
 betrokkene met zijn hierboven genoemde advocaat;
 M. Willinge, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, verbonden aan Antes, locatie Albrandswaardsedijk.
1.3.
De officier is niet telefonisch gehoord, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.
1.4.
Ten behoeve van interne opleiding heeft de rechtbank bijzondere toestemming verleend aan mr. N. Doorduijn, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, om de behandeling telefonisch te volgen. Hiervan is op voorhand melding gemaakt en geen van de betrokkenen heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
De advocaat van betrokkene heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het telefonisch horen niet voldoet aan de minimumeisen die volgens de Nederlandse wetgeving, in het bijzonder artikelen 7.8 jo 6.1 van de Wvggz en artikel 19 Rv, als ook volgens artikel 6 EVRM voor deze procedure gelden. Hij verwijst daarbij tevens naar het arrest
Stanev vs Bulgarije(apl.no. 36760/06, EHRM 17/01/12). De advocaat stelt dat dat de rechtbank zich niet voldoende inzet voor het mogelijk maken van videobellen, opdat er ook sprake is van het waarnemen van non-verbale communicatie.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Alle genoemde artikelen benoemen of nemen tot uitgangspunt dat betrokkene gehoord moet worden. Dat gebeurt gebruikelijk in persoon, maar dat is geen absoluut recht. De huidige bijzondere situatie die voortvloeit uit de maatregelen met betrekking tot het coronavirus, vereist dat het belang om fysiek aanwezig te kunnen zijn op zitting of waargenomen te kunnen worden door de rechtbank, moet worden afgewogen tegen het belang van de (volks)gezondheid en het belang van een voortvarende afdoening. Die belangenafweging maakt dat er op dit moment met de telefonische mondelinge behandeling voldaan wordt aan de wettelijke vereisten voor het horen van betrokkenen. Ook het EHRM onderkent de mogelijkheid van een dergelijke afweging (vide ro. 230 in het aangehaalde arrest). De belangen van zijn cliënt en de moeilijkheden waarvoor niet alleen hij, maar ook de advocaat en alle andere betrokkenen staan, onderkent de rechtbank. Het verwijt dat de rechtbank zich onvoldoende inspant om videobellen mogelijk te maken en aldus aan de eisen van artikel 6 EVRM te voldoen, is echter ongegrond en onterecht. Zijn aanname dat “het in het strafrecht wel gebeurt” is een slag in het luchtledige, die de grote – vooral praktische – verschillen tussen strafrechtelijke procedures met betrekking tot de voorlopige hechtenis – waarin telehoren met verdachten die verblijven in een penitentiaire inrichting inderdaad mondjesmaat gebeurd – en deze procedure, alsook alle nochtans onsuccesvolle inspanningen die de rechtspraak zich getroost, miskent.

2..Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 7:7 Wvggz in samenhang gelezen met artikel 7:8 Wvggz kan de rechter op verzoek van de officier met betrekking tot een betrokkene een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verlenen, indien de burgemeester ten aanzien van deze betrokkene op grond van artikel 7:1 Wvggz een crisismaatregel heeft genomen.
2.2.
Gelet op artikel 7:1 lid 1 Wvggz kan deze machtiging slechts worden verleend indien er onmiddellijk dreigend nadeel is, er een ernstig vermoeden bestaan dat het gedrag van betrokkene als gevolg van een psychische stoornis dit dreigend nadeel veroorzaakt en met de crisismaatregel het ernstige nadeel kan worden weggenomen. Daarnaast is de crisissituatie dermate ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht en is er verzet als bedoeld in artikel 1:4 Wvggz tegen de zorg.
2.3.
Betrokkene vertoonde bij aanvang van de opname ontremd gedrag, aldus de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling. Deze behandelaar heeft betrokkene op de dag van de mondelinge behandeling pas voor het eerst gezien, maar uit de overdracht van collega’s blijkt dat betrokkene door de inname van medicatie is opgeknapt. Betrokkene heeft aangegeven bereid te zijn deze medicatie te blijven innemen en ook vrijwillig in de accommodatie te willen blijven. De behandelaar heeft geen reden om aan deze vrijwilligheid te twijfelen, wat maakt dat ze vanuit medisch oogpunt geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel meer ziet. Ook gewezen op eerdere incidenten waarvan de stukken van de politie gewag maken, is de behandelaar bij dit standpunt gebleven.
2.4.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 21 april 2020 mondeling gegeven door mr. M. van Kuilenburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier, en op 24 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.